ECLI:NL:RBDHA:2024:6476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
22/4511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-lening door ISD niet bevoegd

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van de aan hen verstrekte uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1 en 2). De Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) had de leningen ingetrokken en een bedrag van € 10.267,20 teruggevorderd, omdat eisers geen machtiging tot incasso hadden afgegeven. Eisers betwisten dat zij hun betalingsverplichtingen niet zijn nagekomen en stellen dat de ISD niet bevoegd was om de lening in te trekken of terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de ISD niet bevoegd was tot intrekking van de geldlening, omdat artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (Pw) hiervoor geen grondslag biedt. Evenmin was de ISD bevoegd om de lening terug te vorderen op basis van artikel 58, tweede lid, onder b, van de Pw. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de ISD, maar laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand, omdat niet in geschil is dat de Tozo-lening moet worden terugbetaald en partijen inmiddels een gunstigere afbetalingsregeling hebben getroffen. De ISD wordt veroordeeld in de proceskosten van eisers, die bedragen € 1.750,-, en moet het griffierecht van € 50,- aan eisers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres) en [eiser] (eiser), uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: M. Boerop),
en

de Intergemeentelijke Sociale Dienst de Bollenstreek, de ISD

(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van de aan hen verstrekte uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 1 en 2).
Met de beslissing op bezwaar van 13 juni 2022 (bestreden besluit) is de ISD bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De ISD heeft eisers met de besluiten van 4 mei 2020 en van 25 juni 2020 een lening voor bedrijfskapitaal voor zelfstandigen verstrekt op grond van de Tozo 1 en 2 ter grootte van in totaal € 10.157,-. Met het besluit van 15 juli 2021 (primair besluit) heeft de ISD de leningen ingetrokken en van eisers een bedrag van € 10.267,20 teruggevorderd, op de grond dat eisers geen machtiging tot incasso aan de ISD hebben afgegeven. De ISD heeft dit besluit na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van de ISD dat eisers niet hebben voldaan aan één van de voorwaarden voor het verkrijgen van de lening, namelijk het inleveren van een machtiging tot incasso. Bij de besluiten tot toekenning van de leningen is eisers gevraagd om een machtiging in te vullen, te ondertekenen en terug te sturen voor een bepaalde datum. Dat hebben zij niet gedaan.
3. Eisers zijn het niet met de ISD eens en betwisten dat de aan hen verstrekte leningen, vanwege het niet inleveren van een ondertekende machtiging tot incasso, terstond konden worden opgeëist. Op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, ten 1e, van de Tozo, kan het bedrag van de lening terstond worden opgeëist indien de zelfstandige de betalingsverplichting niet nakomt. Eisers betwisten dat zij door geen machtiging in te leveren hun betalingsverplichtingen niet zijn nagekomen. Dit valt volgens hen ook niet onder het begrip "uit een geldlening voortvloeiende verplichting", zoals bedoeld in artikel 58, tweede lid, onder b, van de Participatiewet (Pw). Evenmin is sprake van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting zodat de leningen ook op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw niet kon worden ingetrokken. Kortom, zij zien in wat de ISD hen heeft tegengeworpen geen grond voor de intrekking en terugvordering van de leningen. De gevolgen die de ISD verbindt aan het niet inleveren van de machtiging zijn bovendien volgens hen buitenproportioneel.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
4.1 Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt naar de regels van de Tozo verleend in de vorm van een rentedragende lening. Dat staat in artikel 13, eerste lid, van de Tozo.
4.2 Voor zover bijstand is verleend in de vorm van een geldlening en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen kan een bestuursorgaan de kosten van bijstand terugvorderen. Dat staat in artikel 58, tweede lid, onder b, van de Pw. Om een geldlening terug te kunnen vorderen is geen voorafgaande intrekking nodig.
4.3 Uitgangspunt is dat de bijstand die is verstrekt als geldlening dient te worden terugbetaald. Dat ligt in deze vorm van bijstand besloten. Is de bijstand als geldlening verstrekt, dan is er ook aanleiding voor terugvordering indien blijkt dat de betrokkene zijn verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt. Hiervoor geldt dezelfde procedure als voor andere gevallen van terugvordering. Welke verplichtingen de betrokkene precies heeft, hangt af van de condities waaronder de lening is verstrekt. Normaliter zal in een besluit zijn bepaald met welke bedragen de lening dient te worden terugbetaald. [1] Er dient dus een onderscheid te worden gemaakt tussen terugbetaling van de leenbijstand als gevolg van de terugbetalingsverplichting die is vastgesteld bij het aangaan van de lening (daarvoor biedt de 'b-grond' geen ruimte) én de terugvordering van de leenbijstand in het geval de betrokkene zich niet aan de terugbetalingsverplichting houdt. Pas indien het bestuursorgaan de betrokkene heeft aangesproken op het niet-nakomen van de verplichtingen, mag tot terugvordering op de 'b-grond' worden overgegaan.
4.4 Het bestuursorgaan legt in de toekenningsbeschikking vast dat het bedrag van de lening terstond kan worden opgeëist:
1. indien de zelfstandige de betalingsverplichting niet nakomt;
2. op het moment dat de zelfstandige het bedrijf of zelfstandig beroep overdraagt of beëindigt;
3. ingeval van surseance van betaling of faillissement van de zelfstandige, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.
Dat staat in artikel 16, eerste lid, onder b, van de Tozo.
4.5 De rechtbank stelt vast dat in de toekenningsbeschikkingen is vastgelegd dat de ISD in de volgende situaties kan besluiten dat de lening direct volledig moet worden terugbetaald:
• Eisers beëindigen hun bedrijf of zelfstandig beroep of dragen het aan iemand anders over.
• Eisers hebben surseance van betaling of zijn failliet.
• Eén van de vennoten waarmee eisers hun uw bedrijf voeren, heeft surseance van betaling of is failliet.
• Eisers betalen de ISD vanaf 2021 niet of niet genoeg terug.
• Eisers geven geen toestemming voor een automatische incasso.
4.6 De rechtbank stelt vast dat de ISD met het in r.o 4.5 genoemde onder de laatste bullet zichzelf een ruimere bevoegdheid geeft om de lening direct op te kunnen eisen dan artikel 16, eerste lid, onder b, van de Tozo biedt. De ISD is weliswaar op grond van artikel 16, derde lid, van de Tozo bevoegd aan het verlenen van de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal verplichtingen te verbinden die zijn gericht op het verkrijgen van meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen, maar kan de lening pas terugvorderen wanneer niet aan de aflosverplichtingen wordt voldaan. En daar was in het geval van eisers nog geen sprake van. Het (nog) niet afgeven van een toestemming automatische incasso kan niet worden beschouwd als het niet voldoen aan de aflossingsverplichting.
4.7 De rechtbank is van oordeel dat de ISD niet bevoegd was tot intrekking van de geldlening. Artikel 54, derde lid biedt daarvoor geen grondslag. De ISD was evenmin bevoegd de geldlening op grond van artikel 58, tweede lid, onder b, van de Pw, terug te vorderen.
Conclusie en gevolgen5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 54, derde lid, van de Pw en artikel 58, tweede lid, onder b, van de Pw, alsmede artikel 16, eerste lid, onder b, van de Tozo, worden vernietigd. Omdat niet in geschil is dat de Tozo-lening zal moeten worden terugbetaald en partijen inmiddels een afbetalingsregeling hebben getroffen die gunstiger is dan de oorspronkelijke afbetalingsregeling die eisers naar aanleiding van het bestreden besluit met de ISD hebben getroffen, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, in stand te laten.
6. Omdat het beroep gegrond is moet de ISD het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. De ISD moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 juni 2022;
- laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand;
- veroordeelt de ISD in de proceskosten ten bedrage van € 1.750,-.
- bepaalt dat de ISD het griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.TK, 1991/92, 22 545, nr. 3, blz. 172