ECLI:NL:RBDHA:2024:6471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
NL24.15042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Akkas, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat op 7 april 2024 is genomen. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 19 april 2024 opgeheven, maar het beroep is ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op zittingen op 16 en 22 april 2024, waarbij de staatssecretaris zich via videoverbinding heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.L.F. Zandbelt. De rechtbank heeft beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig was en of er aanleiding was voor schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser overwogen dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel en dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was en dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij zelfstandig naar Roemenië kon terugkeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15042

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. Bij besluit van 7 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De staatssecretaris heeft op 19 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 en 22 april 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres een schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank kan een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden. [1] In dat verband moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Eiser heeft alleen de zware grond 3i betwist. Gelet op artikel 5.1b, eerste lid van het Vreemdelingebesluit 2000 zijn de zware gronden 3a, 3b en 3c en de lichte gronden 4a, 4c en 4d echter voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware grond 3i, kan daarom onbesproken blijven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, omdat eiser heeft verklaard dat hij zelfstandig wil terugkeren naar Roemenië. Gelet op deze verklaring heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom toch de maatregel van bewaring is opgelegd.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd is dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling kunnen worden toegepast. Daarbij is in de maatregel van bewaring terecht gemotiveerd dat eiser al eerder is uitgezet naar Roemenië en weer naar Nederland is teruggekeerd, zonder een bestendig verblijf ergens anders op te bouwen. Hij heeft daarmee zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk beëindigd en voldeed niet aan de voorwaarden op Nederland opnieuw binnen te reizen. De staatssecretaris heeft in de motivering ook gewezen op de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen. De staatssecretaris had in de wens van eiser om zelfstandig terug te keren naar Roemenië geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel dan de inbewaringstelling toe te passen, omdat gelet op het voorgaande er een risico bestaat dat eiser zich weer aan het toezicht onttrekt.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. Eiser heeft verklaard dat hij zelfstandig wil terugkeren naar Roemenië. Daarnaast heeft hij een geldig legitimatiebewijs en heeft hij ook voldoende middelen om de reis te kunnen bekostigen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De bewaring van een vreemdeling blijft achterwege en wordt beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat. [2] De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser zijn verklaring dat hij Nederland zelfstandig wil verlaten onvoldoende heeft geconcretiseerd. Eiser heeft weliswaar een geldig reisdocument, maar hij heeft geen vlieg- of reisticket naar Roemenië. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. De staatssecretaris had dan ook geen aanleiding hoeven zien de bewaring van eiser op deze grond achterwege te laten.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
2.Dat staat in artikel 59, derde lid, van de Vw 2000.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.