ECLI:NL:RBDHA:2024:6464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
NL24.16095 en NL24.16159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bewaring en overdrachtsbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 29 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring en het overdrachtsbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.P.J. Cain, heeft geen asielaanvraag ingediend en is derhalve onderworpen aan de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de beroepen op 23 april 2024 behandeld, waarbij eiser via een beeldbelverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd, aangezien eiser zich niet aan de Vreemdelingenwetgeving heeft gehouden en niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser heeft enkele gronden bestreden, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende gronden zijn om de maatregel te handhaven. Wat betreft het overdrachtsbesluit naar Duitsland, stelt de rechtbank vast dat eiser geen asielverzoek heeft ingediend, waardoor de bepalingen van de Dublinverordening niet van toepassing zijn. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart de verzoeken ongegrond, inclusief het verzoek om schadevergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, in aanwezigheid van griffier J. de Graaf, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.16095 en NL24.16159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2024 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank in de eerste plaats het beroep van eiser tegen het besluit van 10 april 2024. [1] In dat besluit heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
In de tweede plaats beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het overdrachtsbesluit van 11 april 2024. [2] In dat besluit deelt de staatssecretaris eiser mee dat hij op een nader te bepalen datum aan Duitsland zal worden overgedragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 april 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldbelverbinding) en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

NL24.16095 (de maatregel van bewaring)
2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4.1.
Eiser heeft de zware gronden 3c en 3k bestreden. Op de zitting heeft de staatssecretaris deze gronden laten vallen. De overige gronden heeft eiser niet bestreden, zodat met de overgebleven gronden in beginsel voldoende gronden resteren om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Omdat de rechtbank, ambtshalve toetsend, [3] in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond ziet om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan, betekent dit dat het beroep niet slaagt.
NL 24.16159 (het overdrachtsbesluit)
5. Eiser is het niet eens met de beslissing van de staatssecretaris dat hij naar Duitsland moet terugkeren. Eiser heeft een vriendin in Nederland en zij is zwanger. Hij heeft dat tijdens zijn gehoor ook aangevoerd. Dit dient bij het besluit te worden betrokkenen en dat is onvoldoende gedaan. In de beschikking wordt enkel overwogen dat er geen redenen bekend zijn waardoor eiser niet aan Duitsland kan worden overgedragen.
5.1.
De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser aldus, dat eiser zich beroept op bijzondere persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening (Dvo) dan wel op artikel 8 van het EVRM.
5.2.
De rechtbank overweegt dat artikel 17 van de Dvo de mogelijkheid geeft voor lidstaten om een aanvraag tot het verlenen van een asielvergunning in behandeling te nemen, zonder dat ze daartoe volgens de Europese regelgeving verplicht zijn. Voor een onverplichte behandeling van een asielverzoek moet er dus allereerst sprake zijn van een asielverzoek. Eiser heeft, zoals hij op de zitting heeft bevestigd, echter geen asielaanvraag ingediend. Artikel 17 van de Dvo is daarom niet van toepassing. Zoals volgt uit artikel 26 van de Dvo is een overdrachtsbesluit, indien de vreemdeling geen asielverzoek in Nederland heeft ingediend, slechts een kennisgeving aan de vreemdeling dat hij wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. [4] De staatssecretaris is hierbij niet gehouden om te toetsen aan de bepalingen van het EVRM.
Dit betekent dat het beroep niet slaagt.

Conclusie

De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dat is het beroep geregistreerd onder nummer NL24.16095.
2.Dat is het beroep geregistreerd onder nummer NL24.16159.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 5 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:788.