ECLI:NL:RBDHA:2024:6407
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.G. Matze, beroep ingesteld tegen de mededeling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat haar tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, eindigt. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 23 april 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de brief waartegen het beroep is ingesteld niet als een besluit kan worden aangemerkt. Dit is in lijn met een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank op 16 april 2024, waarin werd geoordeeld dat dergelijke brieven enkel informatief zijn en geen nieuwe juridische gevolgen creëren. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.