ECLI:NL:RBDHA:2024:6405
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming van eiser niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.A. Hardoar, heeft beroep ingesteld tegen een brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, eindigt. De rechtbank heeft de zaak buiten zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank oordeelt dat er geen zitting nodig is omdat de uitkomst kennelijk is. In een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer op 16 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5415, is vastgesteld dat de brief waartegen het beroep is gericht, niet als een besluit kan worden aangemerkt. De brief bevat enkel informatie over de gevolgen van een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne automatisch eindigt op 4 maart 2024.
Aangezien de brief geen nieuwe juridische gevolgen creëert, is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.