ECLI:NL:RBDHA:2024:6390
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- D. Bruinse - Pot
- A.S. Gaastra
- S.A. van Hoof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verblijfsrecht van een Tunesische gemeenschapsonderdaan in Nederland en de gevolgen van frustratie van omgang met minderjarige kinderen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2024 wordt het beroep van een Tunesische eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had eerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van de eiser als gemeenschapsonderdaan met ingang van 4 juni 2018 was beëindigd, omdat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk betrokken was bij de verzorging van zijn twee minderjarige kinderen. De eiser, die tussen 2015 en 2017 gehuwd was met een Nederlandse vrouw, had op basis van het arrest Chavez-Vilchez een verblijfsdocument gekregen. De staatssecretaris concludeerde echter dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor dit verblijfsrecht, omdat hij geen daadwerkelijke zorgtaken verrichtte en er geen zodanige afhankelijkheidsverhouding bestond dat de kinderen gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de eiser een verblijfsrecht werd geweigerd.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de beëindiging van het verblijfsrecht terecht heeft vastgesteld. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen bewijs is dat de moeder van de kinderen de omgang frustreert, en dat de eiser zelf ook niet consistent is geweest in het nakomen van afspraken met betrekking tot de omgang. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen en dat de belangenafweging in het nadeel van de eiser is uitgevallen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en kent de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.750,-.