ECLI:NL:RBDHA:2024:6362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
AWB 23/14648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf nareis asiel

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door verweerder is overschreden en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen een bepaalde termijn een besluit moet nemen. Afhankelijk van de situatie kan deze termijn variëren van vier tot twintig weken. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 184,- moet door verweerder worden vergoed.

De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de mogelijkheid voor eiseres om een dwangsom te vorderen indien deze termijn niet wordt nageleefd. De rechtbank heeft in deze zaak de uitgangspunten voor het opleggen van een beslistermijn herbevestigd, zoals eerder vastgesteld in een andere uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/14648

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf nareis asiel (hierna: de aanvraag).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend.
4. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [5]
6. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval. [6] De rechtbank ziet geen reden om daar in deze uitspraak anders over te oordelen. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak uitgangspunten geformuleerd voor het opleggen van een passende beslistermijn. De rechtbank zal deze uitgangspunten ook in deze zaak toepassen.
7. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat tot op heden behandelaar gekoppeld is aan de aanvraag. Verweerder heeft een eerste screening gedaan en daaruit blijkt dat verweerder voornemens is herstel verzuim te bieden om de aanvragen compleet te maken. Afhankelijk van de verdere reactie op het herstel verzuim bekijkt verweerder of nader onderzoek, mogelijk in de vorm van een gehoor, nodig is. Verweerder heeft daarom verzocht om een langere termijn, namelijk twintig weken.
8. De rechtbank bepaalt als volgt. Wanneer verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen, bedraagt de nadere beslistermijn vier weken na verzending van deze uitspraak. De nadere beslistermijn bedraagt acht weken na verzending van deze uitspraak, indien verweerder aan eiseres een herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen. Als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor of een DNA-onderzoek nodig vindt, dan moet verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag nemen. Wanneer verweerder wel herstel verzuim biedt én hij een nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor of een DNA-onderzoek nodig vindt, dan dient hij binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-. [7] Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
10. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [8]
11. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld, maar slechts in zijn verweerschrift de hoogte van de nog toe te kennen dwangsom berekend.
De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen hierboven gestelde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. [9] Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
-draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen, als verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig vindt;
- als verweerder eiseres een herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig vindt, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
- als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor of DNA-onderzoek, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
- als verweerder eiseres een herstel verzuim biedt én nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor of DNA-onderzoek aanbiedt, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.
griffier rechter
(De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
8.Artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb en artikel 4:18 van de Awb.
9.Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.