Volgens artikel 30, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 15, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn moet een verwijderingsmaatregel aan de betrokkene op zodanige wijze schriftelijk ter kennis worden gebracht dat hij in staat is de inhoud en de gevolgen ervan te begrijpen. In Nederland wordt aan deze informatieplicht uitvoering gegeven door de algemene eisen waaraan op grond van de Algemene wet bestuursrecht een besluit moet voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris aan de informatieplicht heeft voldaan. In het besluit op bezwaar is immers vermeld dat eiser geen verblijfsrecht meer heeft en is uitgelegd waarom hij niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet. In het besluit op bezwaar is ook vermeld dat dit betekent dat hij niet meer in Nederland mag zijn, dat hij Nederland uiterlijk een maand later moet verlaten, dat eiser hier zelf verantwoordelijk voor is en dat eiser kan worden uitgezet als hij Nederland niet verlaat. Daarnaast is in de openbare werkinstructie WI 2023/3 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst toegelicht dat om na een verwijderingsmaatregel in het gastland een nieuw verblijfsrecht als burger van een EU-lidstaat te verkrijgen, de burger het gastland niet alleen fysiek moet hebben verlaten, maar zijn verblijf aldaar ook daadwerkelijk en effectief moet hebben beëindigd. Vervolgens is in de werkinstructie uiteengezet welke elementen daarbij van belang kunnen zijn:
“- De duur, ook al kan er geen termijn worden gehangen aan een minimale afwezigheid, het Hof oordeelt wel dat hoe langer een Unieburger afwezig is hoe meer daaruit blijkt dat het verblijf in de gastlidstaat daadwerkelijk en effectief is beëindigd;
- Alle elementen waaruit blijkt dat de Unieburger zijn verblijf op grond van artikel 8.12 Vb daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Hierbij kan gekeken worden naar een verzoek om schrapping uit een bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst of van een overeenkomst voor de levering van openbare diensten, zoals water of elektriciteit, een verhuizing, de uitschrijving bij een dienst voor arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in de gastlidstaat veronderstellen;
- Mate van integratie van de Unieburger in de gastlidstaat;
- Ieder ander element dat nadere duidelijkheid kan verschaffen over de vraag of de Unieburger tijdens de periode van afwezigheid na het verwijderingsbesluit ook daadwerkelijk buiten het grondgebied van de gastlidstaat heeft verbleven.
De relevantie van deze elementen zal naargelang de omstandigheden van de betreffende Unieburger verschillen en worden beoordeeld. Het is aan de Unieburger om deze elementen aan te voeren en aan te tonen.”
Deze elementen komen overeen met de elementen aan de hand waarvan volgens het FSarrest moet worden beoordeeld of het verblijf in het gastland daadwerkelijk en effectief is beëindigd. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting terecht erop gewezen dat de onder de tweede gedachtestreep vermelde elementen niet zijn toegespitst op personen zonder vaste woon- of verblijfplaats, zoals eiser. Dat neemt echter niet weg dat aan de hand van de andere elementen nog steeds beoordeeld kan worden of het verblijf van zo’n persoon in het gastland daadwerkelijk en effectief is beëindigd, waarbij aan de tijdsduur van afwezigheid uit het gastland meer belang toekomt.
De staatssecretaris hoefde bij zijn besluitvorming niet meer informatie te geven over de wijze waarop eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief kan beëindigen om weer een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen. Daarbij is van belang dat een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland een onzekere toekomstige gebeurtenis is en dat pas dan valt te beoordelen of het eerdere verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd. Gelet op de uitleg die het Hof in het FS-arrest al heeft gegeven over de wijze waarop deze beoordeling moet worden verricht, ziet de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen aan het Hof te stellen.