ECLI:NL:RBDHA:2024:6360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
28 april 2024
Zaaknummer
AWB 23/9021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het vervallen verblijfsrecht van een EU-onderdaan in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024, in de zaak AWB 23/9021, wordt de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld, dat eiser, een Poolse vreemdeling, geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. De staatssecretaris concludeert dat eiser vrijwillig werkloos is en niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijfsrecht als EU-onderdaan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet. Eiser heeft sinds februari 2020 geen werk en heeft niet aangetoond dat hij onvrijwillig werkloos is geworden. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om te bewijzen dat hij rechtmatig verblijf heeft, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris een belangenafweging heeft gemaakt en dat de gevolgen van de vaststelling van onrechtmatig verblijf niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die hiermee gediend zijn. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft overlast veroorzaakt in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser Nederland moet verlaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/9021

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over de vaststelling door de staatssecretaris dat eiser in Nederland geen rechtmatig verblijf op grond van het recht van de Europese Unie (EU) heeft.
1.2.
De staatssecretaris heeft dat bij besluit van 1 februari 2023 vastgesteld. Eiser heeft bij de staatssecretaris bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij besluit van 18 juli 2023 heeft de staatssecretaris dat bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar. Met deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiser en van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling van het beroep

Achtergrond
2. Eiser heeft de Poolse nationaliteit. Op 10 januari 2023 heeft hij tegenover de Nederlandse politie verklaard dat hij ongeveer vier jaar eerder naar Nederland is gekomen. Sinds 31 mei 2019 staat hij geregistreerd in de basisregistratie personen, eerst als nietingezetene en sinds 10 mei 2021 op een briefadres in [plaats]. Op 22 januari 2019 heeft de politie in Nederland hem geïdentificeerd en geregistreerd als vreemdeling. In de periode van mei 2019 tot en met februari 2020 heeft hij als uitzendkracht voor enkele uitzendorganisaties in Nederland gewerkt. Op 15 januari 2023 heeft de politie de staatssecretaris voorgesteld om vast te stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.
Wettelijk kader
3. Een vreemdeling met de nationaliteit van een EU-lidstaat mag zonder verblijfsvergunning langer dan drie maanden in Nederland verblijven als hij aan bepaalde voorwaarden voldoet. Die voorwaarden zijn opgenomen in de artikelen 8.7 tot en met 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Die artikelen zijn vastgesteld ter uitvoering van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de EU van 29 april 2004 (Verblijfsrichtlijn).
Op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb mag de vreemdeling langer dan drie maanden in Nederland verblijven als hij werknemer of zelfstandige is of kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk in Nederland heeft. Daarnaast mag hij op grond van die bepaling zo lang in Nederland verblijven als hij voor zichzelf en zijn familieleden over voldoende middelen van bestaan beschikt en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt. Op grond van de bepaling mag hij ook zo lang in Nederland verblijven als hij aan een Nederlandse onderwijsinstelling onderwijs volgt, over een verzekering beschikt die de ziektekosten in Nederland volledig dekt en de zekerheid kan geven dat hij voor zichzelf en zijn familieleden over voldoende middelen van bestaan beschikt.
Op grond van artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb eindigt het rechtmatig verblijf niet om de enkele reden dat de vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is indien hij na werkzaamheden als werknemer of zelfstandige van ten minste een jaar onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is ingeschreven. Op grond van die aanhef en onder c eindigt gedurende een periode van ten minste zes maanden het rechtmatig verblijf niet om de enkele reden dat de vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is nadat hij onvrijwillig werkloos is geworden door de afloop van een arbeidsovereenkomst korter dan een jaar, dan wel nadat hij gedurende de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden is, indien hij als werkzoekende bij het UWV is ingeschreven.
Waarom vindt de staatssecretaris dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft?
4. Op basis van het onderzoek van de politie heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat eiser niet aan de voorwaarden van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb voldoet. Eiser werkt of studeert niet en heeft niet aangetoond dat hij werk zoekt of een reële kans op werk heeft. Evenmin is gebleken dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt om in zijn eigen onderhoud te kunnen voorzien. Eiser heeft niet aangetoond dat hij onvrijwillig werkloos is geworden, aldus de staatssecretaris.
De staatssecretaris heeft verder het belang van eiser bij verblijf in Nederland minder zwaar geacht dan het tegenovergestelde belang van de Nederlandse staat. De staatssecretaris heeft daarbij de duur van het verblijf van eiser in Nederland in aanmerking genomen, alsmede dat eiser in februari 2020 voor het laatst heeft gewerkt, dat niet is gebleken van een reële kans op werk, dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, dat hij geen gezins- of familieleven in Nederland heeft en dat hij in Nederland overlast heeft veroorzaakt. Ten slotte heeft de staatssecretaris in aanmerking genomen dat eiser weer een leven in Polen kan opbouwen.
Waarom is eiser het niet eens met de staatssecretaris?
5. Eiser betoogt allereerst dat hij zijn verblijfsrecht als werknemer niet is kwijtgeraakt. Hij is immers onvrijwillig werkloos is geworden. Dat blijkt uit het feit dat hij een uitkering heeft ontvangen. Bovendien is het aan de staatssecretaris om aan te tonen dat hij onvrijwillig werkloos is geworden, aangezien het gaat om een belastend besluit, aldus eiser.
Eiser betoogt ook dat de staatssecretaris geen deugdelijke belangenafweging heeft verricht. De staatssecretaris heeft immers ten onrechte tegengeworpen dat hij in Polen weer een leven kan opbouwen. Als een individu in een ander land zijn leven moet gaan opbouwen, dan blijkt daaruit dat zijn band met dat land minder is dan met het land waar dit niet hoeft te gebeuren, aldus eiser.
Eiser betoogt ten slotte dat de staatssecretaris in strijd met artikel 30, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van de beëindiging van zijn verblijfsrecht. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506 (C-719/19; FS) volgt dat het verblijf in het gastland daadwerkelijk en effectief moet zijn beëindigd om in dat land een nieuw verblijfsrecht op grond van de Verblijfsrichtlijn te verkrijgen. De staatssecretaris heeft niet uitgelegd hoe hij zijn verblijf daadwerkelijk en effectief moet beëindigen, maar volstaan met de mededeling dat hij Nederland binnen een maand moet verlaten, aldus eiser. Eiser stelt de rechtbank voor om prejudiciële vragen aan het Hof te stellen om hierover meer duidelijkheid te krijgen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende overwegingen.
6.2.
Niet ter discussie staat dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb gelden voor rechtmatig verblijf. Wel ter discussie staat of hij onvrijwillig werkloos is geworden en dus op grond van artikel 8.12, tweede lid, van het Vb rechtmatig in Nederland verblijft.
Op 10 januari 2023 heeft eiser tegenover de politie verklaard dat hij een uitkering heeft. De staatssecretaris heeft echter verklaard dat uit Suwinet niet blijkt dat eiser een uitkering ontvangt, hetgeen eiser niet heeft bestreden. Gelet hierop en op het feit dat eiser sinds februari 2020 geen werk heeft, mocht de staatssecretaris ervan uitgaan dat eiser vrijwillig werkloos is. Alleen al daarom was het aan eiser om het tegendeel nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. De staatssecretaris mocht daarom het standpunt innemen dat eiser niet op grond van artikel 8.12, tweede lid, van het Vb rechtmatig in Nederland verblijft.
6.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3584, volgt dat de vaststelling van onrechtmatig verblijf een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn is en dat zo’n maatregel altijd een belangenafweging vereist. De staatssecretaris heeft in dit geval een belangenafweging verricht en op grond daarvan in redelijkheid kunnen concluderen dat de vaststelling van het onrechtmatig verblijf geen gevolgen voor eiser heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de vaststelling te dienen doelen. Daarbij is van belang dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en geen familie- of gezinsleven in Nederland. Daarnaast is van belang dat eiser door zijn zwervende bestaan en het plegen van strafbare feiten overlast heeft veroorzaakt in Nederland. Zo volgt uit een overzicht van de politie dat eiser van 2019 tot en met 2023 betrokken is geweest bij vele overlastgevende incidenten. Daarnaast blijkt uit een uittreksel uit de justitiële documentatie dat eiser meermalen is veroordeeld wegens diefstal en openbare dronkenschap, dat hij is veroordeeld wegens schennispleging en zwartrijden en dat hij meermalen is beboet wegens wildplassen en slapen op of aan de weg. Ten slotte is van belang dat eiser in Polen is geboren en getogen en dus bekend is met de taal en cultuur van Polen. Daarbij is ook van belang dat zijn vrouw en kinderen in Polen wonen, zoals hij tegenover de politie heeft verklaard. Gelet hierop, heeft de staatssecretaris in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat eiser sterkere banden met Polen dan met Nederland heeft en dat hij in Polen weer een leven kan opbouwen.
6.4.
Volgens artikel 30, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 15, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn moet een verwijderingsmaatregel aan de betrokkene op zodanige wijze schriftelijk ter kennis worden gebracht dat hij in staat is de inhoud en de gevolgen ervan te begrijpen. In Nederland wordt aan deze informatieplicht uitvoering gegeven door de algemene eisen waaraan op grond van de Algemene wet bestuursrecht een besluit moet voldoen. [1]
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris aan de informatieplicht heeft voldaan. In het besluit op bezwaar is immers vermeld dat eiser geen verblijfsrecht meer heeft en is uitgelegd waarom hij niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet. In het besluit op bezwaar is ook vermeld dat dit betekent dat hij niet meer in Nederland mag zijn, dat hij Nederland uiterlijk een maand later moet verlaten, dat eiser hier zelf verantwoordelijk voor is en dat eiser kan worden uitgezet als hij Nederland niet verlaat. Daarnaast is in de openbare werkinstructie WI 2023/3 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst toegelicht dat om na een verwijderingsmaatregel in het gastland een nieuw verblijfsrecht als burger van een EU-lidstaat te verkrijgen, de burger het gastland niet alleen fysiek moet hebben verlaten, maar zijn verblijf aldaar ook daadwerkelijk en effectief moet hebben beëindigd. Vervolgens is in de werkinstructie uiteengezet welke elementen daarbij van belang kunnen zijn:
“- De duur, ook al kan er geen termijn worden gehangen aan een minimale afwezigheid, het Hof oordeelt wel dat hoe langer een Unieburger afwezig is hoe meer daaruit blijkt dat het verblijf in de gastlidstaat daadwerkelijk en effectief is beëindigd;
- Alle elementen waaruit blijkt dat de Unieburger zijn verblijf op grond van artikel 8.12 Vb daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Hierbij kan gekeken worden naar een verzoek om schrapping uit een bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst of van een overeenkomst voor de levering van openbare diensten, zoals water of elektriciteit, een verhuizing, de uitschrijving bij een dienst voor arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in de gastlidstaat veronderstellen;
- Mate van integratie van de Unieburger in de gastlidstaat;
- Ieder ander element dat nadere duidelijkheid kan verschaffen over de vraag of de Unieburger tijdens de periode van afwezigheid na het verwijderingsbesluit ook daadwerkelijk buiten het grondgebied van de gastlidstaat heeft verbleven.
De relevantie van deze elementen zal naargelang de omstandigheden van de betreffende Unieburger verschillen en worden beoordeeld. Het is aan de Unieburger om deze elementen aan te voeren en aan te tonen.”
Deze elementen komen overeen met de elementen aan de hand waarvan volgens het FSarrest moet worden beoordeeld of het verblijf in het gastland daadwerkelijk en effectief is beëindigd. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting terecht erop gewezen dat de onder de tweede gedachtestreep vermelde elementen niet zijn toegespitst op personen zonder vaste woon- of verblijfplaats, zoals eiser. Dat neemt echter niet weg dat aan de hand van de andere elementen nog steeds beoordeeld kan worden of het verblijf van zo’n persoon in het gastland daadwerkelijk en effectief is beëindigd, waarbij aan de tijdsduur van afwezigheid uit het gastland meer belang toekomt. [2]
De staatssecretaris hoefde bij zijn besluitvorming niet meer informatie te geven over de wijze waarop eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief kan beëindigen om weer een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen. Daarbij is van belang dat een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland een onzekere toekomstige gebeurtenis is en dat pas dan valt te beoordelen of het eerdere verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd. Gelet op de uitleg die het Hof in het FS-arrest al heeft gegeven over de wijze waarop deze beoordeling moet worden verricht, ziet de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen aan het Hof te stellen.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, zodat hij Nederland moet verlaten.
7.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de transponeringstabel die als bijlage hoort bij de nota van toelichting bij het besluit van 24 april 2006 tot wijziging van het Vb ter implementatie van de Verblijfsrichtlijn (Stb. 2006, 215, blz. 52-54).
2.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 26 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:538.