Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Voorts leidt de rechtbank uit het in 4.1 aangehaald arrest af dat wanneer er geen of nauwelijks andere relevante omstandigheden zijn, aan de tijdsduur van de afwezigheid meer belang toekomt. In dat geval geldt dat hoe langer de afwezigheid van de Unieburger van het grondgebied van het gastland, hoe meer daaruit blijkt dat het verblijf daadwerkelijk en effectief is beëindigd. Het stellen van een minimumperiode van drie maanden afwezigheid staat volgens het Hof haaks op de uitoefening van het verblijfsrecht dat een Unieburger op grond van de Verblijfsrichtlijn toekomt. Weliswaar hanteert verweerder geen minimumperiode van afwezigheid, maar dat het Hof een periode van drie maanden noemt is wel een indicatie dat een afwezigheid van die duur of langer eerder duidt op de daadwerkelijke en effectieve beëindiging van het verblijf in de gastlidstaat. De duur tussen eisers uitzetting naar Letland op 28 oktober 2020 en eisers terugkeer naar Nederland op 22 september 2021 is ongeveer elf maanden. Een dergelijk tijdsverloop duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op de intentie dat eiser Nederland slechts tijdelijk wilde verlaten. Het innemen van het standpunt dat het tijdsverloop in het geval van eiser niet doorslaggevend kan zijn voor het oordeel dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, betekent voor eiser de facto een verbod om het grondgebied van Nederland binnen te komen, terwijl het Hof expliciet heeft overwogen dat hiervan geen sprake mag zijn (r.o. 102).