ECLI:NL:RBDHA:2024:6267
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en verantwoordelijkheidscriteria onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 april 2024, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 10 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 21 maart 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de beslissing om de aanvragen niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eisers hebben aangevoerd dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van de bestreden besluiten, omdat in het voornemen niet op relevante omstandigheden is gereageerd. Ook stellen zij dat de staatssecretaris een onvolledig terugnameverzoek aan Duitsland heeft gedaan, omdat niet is vermeld dat een gezinslid van eisers in Nederland een asielaanvraag had lopen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet nodig was om deze informatie te vermelden, aangezien het gezinslid meerderjarig is en daarom niet als gezinslid in de zin van de Dublinverordening wordt aangemerkt.
Eisers hebben ook betoogd dat Nederland op grond van artikel 9 of 10 van de Dublinverordening hun aanvraag aan zich had moeten trekken, omdat hun zoon respectievelijk broer in Nederland in de asielprocedure zat. De rechtbank oordeelt dat deze artikelen geen verplichting voor de staatssecretaris met zich meebrachten, omdat het gezinslid meerderjarig is. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.