ECLI:NL:RBDHA:2024:6240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
23/3201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2:15 van de APV van de gemeente Hillegom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Hillegom, vertegenwoordigd door mr. J. de Bruijn. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin aan hem een last onder dwangsom is opgelegd wegens een vermeende overtreding van artikel 2:15 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Hillegom. Dit besluit volgde op een handhavingsverzoek van derde-belanghebbenden, die stelden dat de haag van eiser het oprijzicht vanuit de uitrit belemmert en zo een verkeersonveilige situatie creëert.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser niet in de gelegenheid was gesteld om een zienswijze in te dienen. Echter, de rechtbank heeft dit gebrek gepasseerd op grond van artikel 6:22 Awb, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de haag van eiser inderdaad het oprijzicht belemmert, zoals blijkt uit een verkeersadvies dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag. Eiser's argumenten dat de APV niet van toepassing zou zijn op de uitrit en dat er geen sprake zou zijn van een belemmering, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-, en het griffierecht van € 184,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Hillegom, verweerder
(gemachtigde: mr. J. de Bruijn).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [derde partij 1] en [derde partij 2] uit [woonplaats] (derde-belanghebbenden).

Inleiding

1. Met het besluit van 6 september 2022 heeft verweerder het handhavingsverzoek van de derde-belanghebbenden, ten aanzien van de haag van eiser, afgewezen.
1.1.
Met het besluit van 4 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 6 september 2022 herroepen en aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Derde-belanghebbenden hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser, namens verweerder D. Roelvink en de gemachtigde van verweerder en de derde-belanghebbenden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser woont aan de [adres] in [plaats]. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de haag van eiser, door zijn omvang, het oprijzicht vanuit de uitrit belemmert. Dit levert volgens verweerder een verkeersonveilige situatie op, zodat sprake is van een overtreding van artikel 2:15 van de APV [1] . Om de overtreding te beëindigen is aan eiser een last onder dwangsom opgelegd waarin eiser wordt gelast de haag in de breedte met de helft te verminderen onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij is niet in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen op het voornemen van verweerder om een last onder dwangsom op te leggen. Eiser merkt voorts op dat de uitrit geen openbare weg is zodat de APV daar niet van toepassing is. Verder kan het verkeersadvies van verweerder niet dienen ter motivering van het bestreden besluit. In het advies is de zichtsdriehoek toegepast waarbij uitgegaan wordt van een positie van vijf meter vanaf de openbare weg op de uitweg, het oprijzicht, en niet vanaf de openbare weg, het stopzicht. Eiser merkt ook op dat de deskundige zelf vaststelt dat het vrije zicht niet wordt belemmerd en dat er volgens hem nog zicht is. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juni 2015 [2] , volgt volgens eiser dat het woord ‘belemmeren’ inhoudt dat het vrije uitzicht volledig moet zijn belemmerd. Daar is hier geen sprake van. Er zou wel sprake kunnen zijn van hinder, maar dat wordt door de deskundige niet vastgesteld. Eiser heeft ook een tegenadvies van een eigen deskundige verstrekt.
Wat zijn de regels?
4. Artikel 2:15 van de APV
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen tegen het voornemen aan hem een last onder dwangsom op te leggen. Op zitting heeft verweerder erkent dat eiser in de gelegenheid gesteld had moeten worden om een zienswijze in te brengen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Eiser is namelijk niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser zowel in de procedure van de voorlopige voorziening als in de onderhavige beroepsprocedure voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten naar voren te brengen en dit ook heeft gedaan.
6. Voorts stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat de uitrit die uitkomt op de Zuider Leidsevaart een openbare weg is en dat de APV op die uitrit van toepassing is. De vraag die nu nog voorligt is of sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 2:15 van de APV. Verweerder heeft aan het bestreden besluit een advies van een medewerker verkeer van 27 maart 2023 ten grondslag gelegd. Uit dit advies volgt dat, met toepassing van de CROW-richtlijn, het oprijzicht van de uitrit richting het noorden wordt belemmerd, omdat de haag van eiser voor een groot deel binnen de vrije zichtdriehoek staat. Het standpunt van eiser dat het vrije zicht volgens de medewerker niet wordt belemmerd volgt de rechtbank dan ook niet. Volgens het advies levert deze belemmering van het uitzicht verkeersonveilige situaties op. Dat volgens het door eiser ingebrachte deskundige rapport de CROW-richtlijn niet van toepassing is, omdat die methodiek niet ziet op in- en uitritten die geen openbare weg zijn, volgt de rechtbank evenmin. Immers niet langer in geschil is dat de uitrit wel als openbare weg moet worden gekwalificeerd. In het feit dat de CROW-richtlijn slechts een richtlijn is en geen verplichting, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder deze richtlijn niet aan haar besluitvorming ten grondslag mocht leggen.
7. Ter zitting heeft eiser verwezen naar een aantal foto’s waaruit volgens eiser zou blijken dat er geen sprake is van belemmering van het oprijzicht. De rechtbank volgt dit standpunt niet nu niet kan worden vastgesteld vanuit welke hoek of vanaf welke afstand de foto’s zijn gemaakt en of wordt voldaan aan de vrije zichtsdriehoek zoals die volgt uit de CROW-richtlijn.
8. Dat uit de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015 zou volgen dat er alleen sprake is van een overtreding van artikel 2:15 van de APV als het uitzicht volledig wordt belemmerd volgt de rechtbank niet. De Afdeling heeft in die uitspraak immers overwogen dat een belemmering van het uitzicht voor het wegverkeer door het hebben van beplanting op zichzelf een overtreding is van artikel 2:15 van de APV. Daarbij is wel de vraag in hoeverre dit gevolgen heeft voor het wegverkeer. Ook een verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant [3] van 7 maart 2020 kan eiser niet baten. In die zaak was door de toezichthouder van de gemeente, anders dan in deze zaak, vastgesteld dat de haag het vrije uitzicht niet dusdanig belemmerde dat er hinder of gevaar voor het wegverkeer kon ontstaan.
9. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet nu eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gelijk gevallen. De door eiser ingebrachte foto’s zijn daartoe onvoldoende.
10. Nu uit het verkeersadvies volgt dat de haag van eiser het oprijzicht vanuit de uitrit belemmert en dit verkeersonveilige situaties oplevert heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat sprake is van een overtreding van artikel 2:15 van de APV. Verweerder mocht dan ook aan eiser een last onder dwangsom opleggen om aan die overtreding een einde te maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door eiser verzocht, het onderzoek te heropenen en een decente te gelasten.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat verweerder de last onder dwangsom mocht opleggen.
12. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen tot het vergoeden van eisers proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van
€ 184,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Hoeijmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Hillegom.
2.Uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1724.
3.Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 maart 2020, ECLI:RBZWB:2020:1506.