Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 14 december 2023 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4
2 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
6. Verweerder heeft in het verweerschrift verzocht om een langere termijn dan twee weken. Daarbij geeft verweerder aan dat op het moment nog niet duidelijk was of eiser een aanvullend gehoor moet worden geboden. Als verweerder besluit om eiser aanvullend te horen zou de termijn veertien weken moeten bedragen. Als verweerder van een aanvullend gehoor afziet, zou de termijn zes weken moeten bedragen.
7. De rechtbank volgt verweerder niet. Verweerder heeft in de uitspraak van
14 december 2023 acht weken gekregen om een nieuw besluit te nemen. In die uitspraak oordeelt de rechtbank uitdrukkelijk dat eiser terecht heeft aangevoerd dat verweerder gehouden was om hem aanvullend te horen. Van enige onduidelijkheid over het horen van eiser kan dus geen sprake zijn. Van verweerder mocht verder worden verwacht dat hij binnen de door rechtbank opgelegde acht weken een besluit nam op de aanvraag.
Verweerder heeft deze termijn overschreden en lijkt bovendien meer dan drie maanden na de uitspraak van de rechtbank nog niet te weten of een aanvullend gehoor nodig is. Er is naar oordeel van de rechtbank daarom geen sprake van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Daarbij overweegt de rechtbank eveneens dat de aanvraag al op 8 december 2021 is ingediend. Dat betekent dat de 21-maanden termijn7 waarbinnen verweerder in ieder geval uiterlijk dient te beslissen ruimschoots is overschreden.
8. De rechtbank oordeelt dat van verweerder mag worden verwacht dat er nu binnen twee weken een nieuw besluit wordt genomen. Daarom legt de rechtbank aan verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog opnieuw een besluit te nemen op de asielaanvraag.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
9. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van
30 november 20228 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
7 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.9
10. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
11. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).