ECLI:NL:RBDHA:2024:6136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL23.30517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf in vreemdelingenzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 februari 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Hierdoor was het beroep terecht ingediend.

De rechtbank heeft besloten dat verweerder alsnog binnen een bepaalde termijn een besluit moet nemen. De termijn is afhankelijk van de omstandigheden van de zaak, zoals of verweerder een herstel verzuim biedt of nader onderzoek nodig acht. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 184,-.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen in vreemdelingenzaken en de mogelijkheid voor de rechtbank om een dwangsom op te leggen bij overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft ook aangegeven dat in bijzondere gevallen, zoals bij nareisaanvragen, andere termijnen kunnen worden gehanteerd dan gebruikelijk.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.30517
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. D.J. Keiman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf ‘nareis asiel’ (hierna: de aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Het verzoek om zelf in de zaak te voorzien
4. Eiser vraagt de rechtbank om zelf te voorzien in de zaak door verweerder op te dragen binnen twee weken de machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, omdat verweerder nog onderzoekshandelingen moet verrichten ten behoeve van zorgvuldige besluitvorming.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.5
6. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.6 De rechtbank ziet geen reden om daar in deze uitspraak anders over te oordelen. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak uitgangspunten geformuleerd voor het opleggen van een passende beslistermijn. De rechtbank zal deze uitgangspunten ook in deze zaak toepassen.
7. Verweerder heeft aangegeven dat hij voornemens is om aan eiser een herstel verzuim te bieden voor het completeren van zijn aanvraag. Afhankelijk daarvan beziet verweerder daarna of nader onderzoek (mogelijk in de vorm van een gehoor of een DNA- onderzoek) nodig is. Met het oog hierop vraagt verweerder om een nadere beslistermijn van twintig weken.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels ongeveer vier maanden geleden een verweerschrift heeft uitgebracht. Niet is gebleken dat verweerder sindsdien actie heeft ondernomen in dit dossier. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om kortere termijnen te hanteren dan de uitgangspunten van de genoemde uitspraak van 17 maart 2023.
9. De rechtbank bepaalt als volgt. De nadere beslistermijn bedraagt vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak, als verweerder aan eiser geen herstel verzuim biedt en verweerder geen nader onderzoek nodig vindt. De nadere beslistermijn bedraagt acht weken na verzending van deze uitspraak, indien verweerder, na het geboden herstel verzuim, geen nader onderzoek hoeft te doen. Als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek nodig vindt, dan moet verweerder binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag nemen. Wanneer verweerder na het herstel verzuim wél een nader onderzoek nodig vindt, dan dient hij binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak een beslissing te nemen.

Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?

10. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.7
Conclusie en gevolgen
4 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen één van de in deze uitspraak gestelde termijnen alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld die voor hem een beroepschrift heeft ingediend. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023.8 Toegekend wordt
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.9

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen, als verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig vindt;
  • als verweerder eiser een herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig vindt, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
  • als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek in de vorm van een (identificerend) gehoor of DNA-onderzoek, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
  • als verweerder eiser een herstel verzuim biedt én nader onderzoek in de vorm van een (identificerend) gehoor of DNA-onderzoek aanbiedt, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Kampschuur, griffier.
9 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.