Overwegingen
1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Het verzoek om zelf in de zaak te voorzien
4. Eiser vraagt de rechtbank om zelf te voorzien in de zaak door verweerder op te dragen binnen twee weken de machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, omdat verweerder nog onderzoekshandelingen moet verrichten ten behoeve van zorgvuldige besluitvorming.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.5
6. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.6 De rechtbank ziet geen reden om daar in deze uitspraak anders over te oordelen. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak uitgangspunten geformuleerd voor het opleggen van een passende beslistermijn. De rechtbank zal deze uitgangspunten ook in deze zaak toepassen.
7. Verweerder heeft aangegeven dat hij voornemens is om aan eiser een herstel verzuim te bieden voor het completeren van zijn aanvraag. Afhankelijk daarvan beziet verweerder daarna of nader onderzoek (mogelijk in de vorm van een gehoor of een DNA- onderzoek) nodig is. Met het oog hierop vraagt verweerder om een nadere beslistermijn van twintig weken.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels ongeveer vier maanden geleden een verweerschrift heeft uitgebracht. Niet is gebleken dat verweerder sindsdien actie heeft ondernomen in dit dossier. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om kortere termijnen te hanteren dan de uitgangspunten van de genoemde uitspraak van 17 maart 2023.
9. De rechtbank bepaalt als volgt. De nadere beslistermijn bedraagt vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak, als verweerder aan eiser geen herstel verzuim biedt en verweerder geen nader onderzoek nodig vindt. De nadere beslistermijn bedraagt acht weken na verzending van deze uitspraak, indien verweerder, na het geboden herstel verzuim, geen nader onderzoek hoeft te doen. Als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek nodig vindt, dan moet verweerder binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag nemen. Wanneer verweerder na het herstel verzuim wél een nader onderzoek nodig vindt, dan dient hij binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak een beslissing te nemen.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
10. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.7
4 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen één van de in deze uitspraak gestelde termijnen alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld die voor hem een beroepschrift heeft ingediend. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023.8 Toegekend wordt
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.9