ECLI:NL:RBDHA:2024:613
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker met de Chinese nationaliteit. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), welke aanvraag op 21 december 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij recht zou hebben op opvang van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en niet zou mogen worden uitgezet tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de noodzaak van een voorlopige voorziening en de betrokken belangen. Hij heeft vastgesteld dat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) op 9 augustus 2023 aangaf dat de medische behandeling van de verzoeker in China kon worden voortgezet. Dit advies leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had, omdat er geen inhoudelijke gronden waren aangevoerd tegen de afwijzing van de staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat deze beslissing een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier mr. B. Voors. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.