ECLI:NL:RBDHA:2024:6119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL24.15885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring ongegrond; beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 24 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 28 januari 2024 en is al eerder getoetst in eerdere beroepen, waarbij de rechtbank op 9 februari 2024 en 15 maart 2024 uitspraken heeft gedaan. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 18 april 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting wordt behandeld.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt met betrekking tot zijn uitzetting, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op 28 maart 2024 bij de Marokkaanse autoriteiten heeft gerappelleerd, wat aantoont dat er voldoende voortvarendheid is. Eiser heeft ook betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast, maar de rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de gronden voor de maatregel de bewaring kunnen dragen.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15885

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 28 januari 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 9 februari 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 15 maart 2024. [2]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 18 april 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
4.1.
Uit de uitspraak van 15 maart 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 8 maart 2024) rechtmatig is.
De beroepsgronden
5. Eiser betwist op voorhand de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Ten aanzien van deze beroepsgrond merkt de rechtbank op dat de gronden van de inbewaringstelling zijn beoordeeld bij het eerste beroep. Daarbij is vastgesteld dat de gronden de maatregel kunnen dragen. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. De rechtbank vat deze beroepsgrond daarom op als een beroep op een belangenafweging over de noodzaak van het voortduren van de maatregel van bewaring.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De omstandigheden die eiser aanvoert waarom aan zijn belangen nu meer gewicht toekomt (eiser verwijst in dit verband naar zijn vriendin die in verwachting is), zijn eerder door de rechtbank beoordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding daar nu anders over te denken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Volgens eiser handelt de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting. Eiser wijst erop dat het laatste rappel van de voor eiser aangevraagde laissez-passer dateert van 5 maart 2024. Deze beroepsgrond slaagt niet. Anders dan eiser stelt heeft de staatssecretaris namelijk op 28 maart 2024 bij de Marokkaanse autoriteiten gerappelleerd [4] zodat er onvoldoende grond is voor de conclusie dat de staatssecretaris niet voortvarend genoeg handelt.
7. Eisers grond dat de staatssecretaris ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast slaagt evenmin, aangezien de rechtbank hierover ook al eerder heeft geoordeeld en eiser niet heeft gemotiveerd waarom een lichter middel nu wel zou volstaan.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak rechtbank Den Haag (zp Arnhem) van 9 februari 2024, zaaknummer NL24.3027 (niet gepubliceerd)
2.Uitspraak van 15 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:3528
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Dat staat op pagina 7 van de voortgangsrapportage M120
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.