ECLI:NL:RBDHA:2024:599
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris heeft de aanvraag op 18 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 10 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat door Oostenrijk is aanvaard.
Eiser betoogt dat hij niet naar Oostenrijk mag worden overgedragen, omdat hij vreest voor een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Vluchtelingenverdrag. Hij verwijst naar een uitspraak van een Oostenrijkse rechtbank en stelt dat hij geen toegang heeft tot gratis rechtsbijstand in Oostenrijk. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Oostenrijk niet voldoet aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen, en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.