ECLI:NL:RBDHA:2024:599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris heeft de aanvraag op 18 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 10 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat door Oostenrijk is aanvaard.

Eiser betoogt dat hij niet naar Oostenrijk mag worden overgedragen, omdat hij vreest voor een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Vluchtelingenverdrag. Hij verwijst naar een uitspraak van een Oostenrijkse rechtbank en stelt dat hij geen toegang heeft tot gratis rechtsbijstand in Oostenrijk. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Oostenrijk niet voldoet aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen, en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.39646, op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn - met kennisgeving - niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Kan de staatssecretaris wat betreft Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem niet mag overdragen aan Oostenrijk, omdat Oostenrijk zich niet houdt aan diverse Europese richtlijnen. Hij voert allereerst aan dat veel mondelinge asielaanvragen kunnen worden afgeluisterd, dat asielzoekers niet behoorlijk worden geïnterviewd en dat bepaalde maatregelen van de vreemdelingenpolitie leiden tot een vernederende behandeling van asielzoekers in Oostenrijk. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van een Oostenrijkse rechtbank, genoemd in het AIDA-rapport uit 2022. [2] Daarnaast voert eiser aan dat hij in Oostenrijk geen recht heeft op gratis rechtsbijstand. Hij kan zijn klachten daarom niet voorleggen aan een advocaat. Bovendien wordt het recht op gratis rechtsbijstand niet aangeboden als het beroep geen reële kans van slagen heeft. Omdat eiser voor de beoordeling hiervan afhankelijk is van de Oostenrijkse autoriteiten, zijn opponent in een juridische procedure, is het recht op gratis rechtsbijstand illusoir. Hierdoor wordt het recht op een eerlijk proces zoals volgt uit artikel 6 van het EVRM niet gerespecteerd. Verder betoogt eiser dat hij uit Tunesië komt en dat hij in Duitsland het slachtoffer is geworden van een steekincident dat gerelateerd is aan zijn problemen in Tunesië. Hij zal geen bescherming krijgen van de Tunesische autoriteiten, en dus dreigt bij overdracht aan Oostenrijk indirect refoulement omdat eiser teruggezonden zal worden naar Tunesië. Tot slot voert eiser aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat eiser bij klachten die hij heeft ondervonden in Oostenrijk, hierover kan klagen bij de (hogere) Oostenrijkse autoriteiten. Eiser stelt namelijk dat hij wel wilde klagen, maar dat hij niet wist waar en hoe hij moest klagen. Daarbij komt dat eiser geen Duits spreekt, waardoor hij geen informatie over de klachtenprocedure kon opvragen.
5.1.
De rechtbank vat het beroep van eiser zo op dat hij een beroep doet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel wat betreft Oostenrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit laatstelijk op 17 april 2023 nog bevestigd. [3] Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Oostenrijk overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Oostenrijk. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [4]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat wat betreft Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Wat betreft eisers verwijzing naar een uitspraak van een Oostenrijkse rechter stelt de staatssecretaris terecht dat eiser niet heeft aangetoond hoe de situatie in die beslissing in verhouding staat tot eisers eigen situatie. Over eisers betoog over de toegang tot rechtsbijstand, overweegt de rechtbank dat de Procedurerichtlijn de mogelijkheid geeft om het recht op (gratis) rechtsbijstand te beperken. Zo kan een lidstaat beslissen om alleen rechtsbijstand toe te kennen in een beroepsprocedure. Uit het claimakkoord blijkt dat de Oostenrijkse autoriteiten het verzoek hebben geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening. Dit betekent dat er nog niet is beslist op eisers asielverzoek en dat rechtsbijstand dus niet verplicht is. Bovendien mogen lidstaten in de beroepsprocedure kosteloze rechtsbijstand afhankelijk maken van de kans van slagen van het rechtsmiddel. [5] Dat de Oostenrijkse autoriteiten – zoals eiser stelt – er belang bij zouden hebben om eiser deze rechtsbijstand niet te verstrekken en een daartoe strekkend verzoek om die reden zouden afwijzen, is niet gebleken. Deze enkele stelling maakt niet dat eiser geen recht heeft op een eerlijk proces zoals volgt uit artikel 6 van het EVRM. De Uniewetgever heeft immers in de Procedurerichtlijn opgenomen dat de autoriteiten van een lidstaat het recht op (kosteloze) rechtsbijstand mogen beperken. Bovendien kan eiser, ook als hij in een eventuele beroepsprocedure geen rechtsbijstand krijgt, alsnog procederen. Wat betreft eisers betoog dat hij vreest voor refoulement naar Tunesië, overweegt de rechtbank dat Oostenrijk het claimverzoek heeft geaccepteerd. Hiermee garandeert Oostenrijk dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen in lijn met de verschillende Europese richtlijnen en internationale verdragen op het gebied van asielrecht. Dit houdt ook in dat Oostenrijk ervoor moet zorgen dat een eventuele uitzetting naar Tunesië niet in strijd is met het verbod van refoulement. Mocht eiser toch problemen ondervinden in Oostenrijk, dan kan hij daarover klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten. Eiser heeft met zijn enkele verklaring dat hij dit wel wilde, maar niet wist hoe en waar omdat hij de Duitse taal niet spreekt, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid voor hem niet bestaat. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA Country Report: Austria Update 2021, April 2022, p. 12.
3.ABRvS 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1503.
4.Zie bijv. ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.
5.Dit staat in artikel 20, derde lid van de Procedurerichtlijn.