ECLI:NL:RBDHA:2024:5982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
09/156210-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging voor poging tot zware mishandeling en veroordeling voor verlaten plaats ongeval

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 juni 2021 betrokken was bij twee verkeersongevallen. De verdachte, die met een witte Audi reed, heeft tijdens een confrontatie met een groep mannen, waaronder [slachtoffer 1], gas gegeven en [slachtoffer 1] aangereden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1]. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag, maar werd wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij de plaats van het ongeval had verlaten, terwijl hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hulpeloze toestand had achtergelaten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een noodweersituatie handelde en sprak hem vrij van alle rechtsvervolging voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Voor de feiten 2 en 3 werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren. De rechtbank behandelde ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waarbij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering en [slachtoffer 2] een schadevergoeding van € 575,05 werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/156210-21
Datum uitspraak: 6 maart 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Grimmelikhuijsen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Blonk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort samengevat wordt de verdachte onder feit 1 verweten dat hij, als bestuurder van een auto, snel heeft opgetrokken en daarbij [slachtoffer 1] heeft aangereden terwijl hij met die [slachtoffer 1] op de motorkap van de auto is doorgereden. Primair is dit feit ten laste gelegd als een poging doodslag, subsidiair als een poging zware mishandeling, meer subsidiair als ernstige gevaarzetting in de zin van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en meest subsidiair als gevaarzetting in de zin van artikel 5 WVW.
Onder zowel feit 2 als 3 wordt de verdachte verweten dat hij als veroorzaker van een verkeersongeval de plaatsen van dat ongeval heeft verlaten terwijl hij de afzonderlijke slachtoffers in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging doodslag, en tot bewezenverklaring van zowel de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling als de feiten 2 en 3.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de feiten 1 en 2 bepleit. Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsvrouw zich primair op het standpunt dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Subsidiair ontbreekt volgens de raadsvrouw het (voorwaardelijk) opzet op dit gevolg. Meer subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de verdachte de verkeersregels niet in ernstige mate heeft geschonden en dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Ten slotte stelt de raadsvrouw dat niet de verdachte maar [slachtoffer 1] zelf gevaarzettend heeft gehandeld in het verkeer. Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsvrouw zich primair op het standpunt dat de verdachte het slachtoffer niet in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, gelet op het feit dat meerdere vrienden van het slachtoffer zich om hem bekommerden.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021167675, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 172). In het procesdossier bevindt zich ook het Procesdossier Fruitweg VPO, afzonderlijk doorgenummerd pagina 1 t/m 41.
De rechtbank heeft de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen, elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] opgemaakt op 13 juni 2021, voor zover inhoudende (p. 52-53):
Plaats delict: [adres 2], [postcode 2] 's-Gravenhage
Pleegdatum: 12 juni 2021
Ik wil aangifte doen. Er was een witte auto die met snelheid op mij af reed. Ik liep op de weg op de Televisiestraat. Ik zag iets wits, voelde een klap, ik schoof door over de grond, ik hoorde mensen schreeuwen. Ik hoorde een hoog motorgeluid. Ik voelde dat ik aangereden werd. Ik heb schaafwonden. Het was een harde klap. Het enige wat ik gezien heb zijn de motorkap en het dak. De dokter heeft gezegd dat ik een stuk van mijn hoofd mis, onder mijn haren. Ik heb schaafwonden en pijn over mijn hele lichaam. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte opgemaakt op 13 juni 2021, voor zover inhoudende (p. 96 – 109):
Ik kwam vanuit de Fruitweg en ik reed de Televisiestraat in. Toen ik daar aan kwam zag ik heel veel auto’s en heel veel jongens. Deze personen stonden op de Televisiestraat voor de Super Service. Ik dacht ik moet hier weg en zo snel mogelijk. Ik keerde mijn auto. Ik zag dat er al een aantal jongens bij mijn auto stonden op het moment van keren. Dit was aan de linkerkant. Ik gaf vervolgens gas. En toen zag ik ineens een jongen voor mijn auto staan. Dat was echt in één seconde ofzo. Toen lag die jongen op mijn motorkap, op die voorruit van mij. Toen ik van de jongens wegwilde rijden gaf ik een beetje gas. Ik zag hem opeens op mijn voorruit. Ik zag hem in een reflex. Die jongen stond denk ik 5 meter voor mij. Ik heb het uit paniek en angst niet gezien. Ik zag mijn voorruit bijna naar binnen komen. Ik kreeg allemaal glas over mij heen en zoals je kunt zien heb ik allemaal lichte verwondingen, zoals schrammen op mijn handen er armen. Ik heb niet gezien hoe hij van de voorruit af is gekomen. Ik weet wel dat hij is achtergebleven op de Televisiestraat.
Mijn voorruit was helemaal kapot. Ik wilde rechtsaf slaan richting de Troelstrakade. Ik zag twee auto’s voorbij rijden. Hiervoor heb ik nog geremd voor het overige verkeer. Toen opeens zag ik van links een fietser. Ik heb die fietser ook een tikje gegeven. Zij kwam op mijn motorkap. Maar daarna ben ik weg gaan rijden.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, betreffende Uitgekeken camerabeelden Total Car Solutions, opgemaakt op 14 juni 2021, voor zover inhoudende (p. 81 – 87):
Te 22:38 uur, zie ik een witte Audi A3 aankomen rijden vanaf de kruising Radarstraat, de Audi rijdt over de Televisiestraat in de richting van de Anna Blamanplein. Op de stoep op de Televisiestraat zie ik twee personen rennen. Vervolgens zie ik 2 andere personen rennen over de stoep op de Televisiestraat.
Ook zie ik een persoon gekleed in witte bovenkleding rennen over de weg op de Televisiestraat.
Te 22:38 uur, zie ik op de andere camera dat de Audi gaat keren bij de ingang van de aldaar gelegen parkeergarage. Nadat de Audi gekeerd is zie ik de eerder genoemde twee personen, naar de Audi rennen en richting de bestuurder gaan. Ik zie dat de persoon die in het wit gekleed was over de weg rent. De Audi is inmiddels volledig gekeerd en staat met zijn neus in de richting van de Radarstraat. Ik zie dat de Audi vaart maakt en weg rijdt. Ik zie dat de Audi de persoon die op de weg staat hard raakt bij het wegrijden. Ik zie dat de Audi weg rijdt en dat de persoon die aangereden wordt ongeveer 30 a 40 meter op de dak van de Audi blijft hangen. Ik hoor het geluid van de motor van vermoedelijk de Audi die toeren maakt om weg te rijden. Ik hoor verder hoe de persoon geraakt wordt door de Audi, het is een "smak" geluid.
Te 22:38 uur, zie ik op de andere camera dat de Audi wegrijdt en dat de persoon die zojuist geraakt was van de dak van de Audi valt en doorschuift. Ik zie dat de Audi uit beeld verdwijnt.
4. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 29 juni 2021, voor zover inhoudende (Procesdossier Fruitweg VPO p. 20-21):
Plaats delict: Fruitweg, 's-Gravenhage
Pleegdatum: 12 juni 2021
Hierbij wil ik aangifte doen naar aanleiding van een verlaten plaats ongeval waarbij ik gewond ben geraakt. Rond 22:35 uur ben ik aangereden door een auto. Ik was aan het oversteken op het fietspad. Ik zag in de verte een auto en hij reed met een normale snelheid. Ik was bijna aan de overkant. Ik dacht dat hij wel ging stoppen. Hij moest mij voorrang verlenen omdat hij haaientanden had. Ik was bijna bij de overkant en toen ging hij versnellen met de auto. Ik kan niet schatten hoe hard. Ik zag dat hij de bocht met hoge snelheid nam en ik zag dat hij nog harder reed wat betreft de snelheid. Hij reed mij van de achterzijde van de fiets aan. Ik ben met mijn lichaam op zijn auto terecht gekomen en ben hierdoor met mijn lichaam ten val gekomen in de berm op de andere zijde van de weghelft. Hij reed gelijk door, zonder te stoppen. Ik dacht echt ik ga dood. Ik was zo bang.
Degene die betrokken is geweest bij het genoemde verkeersongeval of door wiens gedraging dit verkeersongeval is veroorzaakt, heeft de plaats van het verkeersongeval verlaten. Door het ongeval is schade en/of letsel toegebracht.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachte reed als bestuurder van een witte Audi op 12 juni 2021 op de Televisiestraat in Den Haag. Daar had hij afgesproken met de vriend van zijn ex-vriendin, met wie hij kort daarvoor via de telefoon een woordenwisseling had gehad. Nadat de verdachte zag dat er meerdere mannen in de afgesproken straat aanwezig waren, keerde hij zijn auto. Vijf mannen renden op de auto van de verdachte af. Eén van deze mannen, de heer [slachtoffer 1] , rende over de rijbaan van de Televisiestraat richting de auto van de verdachte. Vlak nadat de verdachte met zijn auto was gekeerd, stonden er twee mannen naast de auto van de verdachte. De verdachte heeft hierop gas gegeven. Tijdens het optrekken reed de verdachte [slachtoffer 1] aan, die zich nog op de rijbaan bevond. [slachtoffer 1] belandde via de motorkap en de voorruit op het dak van de auto. Na enkele tientallen meters is [slachtoffer 1] van de auto afgegleden, terwijl de verdachte in zijn auto doorreed.
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte vol opzet had op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Uit de verklaringen of uit het handelen van de verdachte kan immers niet worden afgeleid dat de verdachte uit was op een dergelijk gevolg.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat er ‘heel veel jongens’ aanwezig waren en dat zij ‘op de Televisiestraat stonden’. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat zich personen op de rijbaan bevonden, dan wel konden bevinden. Daar komt bij dat de verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] nog heeft gezien, voordat hij werd aangereden, al was dat slechts in een reflex. Uit de camerabeelden blijkt verder dat de auto van de verdachte, na het keren, vanuit nagenoeg stilstaande positie snel optrekt, terwijl [slachtoffer 1] zich toen vlak voor de auto bevond.
Naar algemene ervaringsregels levert het met een auto van dichtbij inrijden op een onbeschermde voetganger de aanmerkelijke kans op dat die persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het kwetsbare menselijk lichaam is immers niet bestand tegen de massa en de snelheid van een optrekkende auto. Aangezien het een algemene ervaringsregel betreft heeft een ieder – en dus ook de verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Onder deze omstandigheden is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte, door gas te geven, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij iemand zou aanrijden en zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Gelet op de geringe afstand tussen de auto en [slachtoffer 1] en de daardoor nog beperkte snelheid van de optrekkende auto is de rechtbank van oordeel dat de kans op de dood van [slachtoffer 1] niet aanmerkelijk is te noemen. Om die reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Het onder feit 1 meer en meest subsidiaire ten laste gelegde behoeft om die reden geen bespreking.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de eigen verklaring van de verdachte, volgt dat de verdachte als bestuurder van een motorvoertuig eerst voetganger [slachtoffer 1] en even verderop fietsster [slachtoffer 2] heeft aangereden, en dat hij na de aanrijdingen is doorgereden. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een harde klap hoorde en dat zijn voorruit helemaal kapot was nadat hij [slachtoffer 1] had aangereden en dat hij glassplinters over zich heen kreeg. Over de aanrijding van [slachtoffer 2] heeft de verdachte verklaard dat hij haar met een snelheid van 20 tot 25 kilometer per uur had aangereden en dat zij op de motorkap van zijn auto terecht gekomen was. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit reeds dat de verdachte wist, of redelijkerwijs moest vermoeden dat de beide personen letsel hadden opgelopen als gevolg van het door de verdachte veroorzaakte ongeval.
De verdachte wordt verweten dat hij de plaatsen van het ongeval heeft verlaten terwijl hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [slachtoffer 2] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar stelling dat [slachtoffer 1] zich niet in een hulpeloze toestand bevond. Het enkele feit dat enkele vrienden van [slachtoffer 1] getuige waren van het ongeval en – achteraf – eerste hulp hebben verleend, maakt niet dat aan de verdachte niet kan worden toegerekend dat hij [slachtoffer 1] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij niet weet wanneer [slachtoffer 1] van zijn auto is afgegleden en dat hij alleen maar weet dat hij in de Televisiestraat is achtergebleven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte er wel degelijk ‘gemakshalve’ vanuit is gegaan dat anderen zich om [slachtoffer 1] zouden bekommeren. Daarmee heeft de verdachte niet alleen [slachtoffer 2] , maar ook [slachtoffer 1] in hulpeloze toestand achtergelaten.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de inkeerbepaling als bedoeld in artikel 184 WVW niet van toepassing is in het geval – zoals het onderhavige – dat een slachtoffer in een hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Dat de verdachte zich ongeveer twee uur na het ongeval bij twee verbalisanten heeft gemeld, maakt voor de bewezenverklaring dan ook geen verschil.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend worden bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder feit 1 subsidiair en feiten 2 en 3 ten laste gelegde van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Feit 1:
hij op 12 juni 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een door hem bestuurde auto snel heeft opgetrokken en met enige snelheid op die [slachtoffer 1] is afgereden en vervolgens die [slachtoffer 1] heeft aangereden en vervolgens zonder te stoppen met die [slachtoffer 1] op de motorkap van die auto is doorgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
dat hij, als degene door wiens gedraging als bestuurder van een motorrijtuig een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage op de Televisiestraat, op 12 juni 2021 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander te weten [slachtoffer 1] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
Feit 3:
hij, als degene door wiens gedraging als bestuurder van een motorrijtuig een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage aan de Fruitweg, op of omstreeks 12 juni 2021 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander te weten [slachtoffer 2] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat – in geval van een bewezenverklaring – ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen nu ten aanzien van dit feit sprake is van noodweer.
Volgens de raadsvrouw was er sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, door meerdere personen die op de auto van de verdachte kwamen afrennen en die omsingelden. Ook is er volgens de raadsvrouw geprobeerd om in de auto van de verdachte te komen. De verdachte mocht zich tegen dit gevaar verdedigen en door weg te rijden heeft de verdachte gehandeld binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging, aldus de raadsvrouw.
De verdachte heeft hieraan toegevoegd dat hij door het deels openstaande raampje van zijn portier werd geslagen.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 gevoerde beroep op noodweer overweegt de rechtbank als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet het aannemelijk zijn dat het handelen van de verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en het handelen van de verdachte in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde door mannen die op zijn auto af kwamen rennen en de twee mannen die naast zijn auto stonden, net nadat hij de auto had gekeerd. Volgens de verdachte was hij bang en in paniek, en wilde hij zo snel mogelijk weg uit de bedreigende situatie. Deze verklaringen van de verdachte vinden steun in het procesdossier. Getuige [getuige] verklaart dat de vriend van de ex-vriendin van de verdachte tegen de verdachte schreeuwde dat hij uit zijn auto moest stappen (p. 30). Ook uit het onder bewijsmiddel 3 opgenomen proces-verbaal van bevindingen, betreffende uitkijken camerabeelden, blijkt dat er tijdens het incident veel geschreeuw te horen is (p. 83). Ook blijkt uit dit proces-verbaal dat meerdere mannen richting de auto van de verdachte renden, van wie er twee uiteindelijk bij de auto van de verdachte stonden (p. 82-83). Getuige [getuige] verklaart verder nog dat de situatie bedreigend was en dat hij denkt dat de verdachte zich ook bedreigd voelde. Ook verklaart getuige [getuige] dat de verdachte alleen de keuze had om te stoppen, of door te rijden en daarbij iemand aan te rijden. Ten slotte verklaart getuige [getuige] nog dat de verdachte in een vechtpartij had kunnen belanden als hij gestopt zou zijn (p. 33- 34).
Gelet op voornoemde omstandigheden was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Er was, met andere woorden, sprake van een noodweersituatie waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Door gas te geven en op te trekken heeft de verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, in de gegeven omstandigheden de grenzen van het noodzakelijke niet overschreden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte, om zich aan de situatie te onttrekken, geen andere mogelijkheid had weg te rijden. De verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 1] pas zag staan nadat hij gas had gegeven acht de rechtbank aannemelijk. Het handelen van de verdachte is in zoverre proportioneel. Het beroep op noodweer slaagt, zodat de verdachte ten aanzien van feit 1 zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de feiten 2 en 3 sprake is van psychische overmacht.
Gelet op de dreigende situatie en het feit dat de verdachte [slachtoffer 1] , één van de personen uit de groep die hem belaagde, heeft aangereden, stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat er sprake was van een grote van buiten afkomende druk waar de verdachte geen weerstand aan kon en hoefde te bieden. Naar de mening van de raadsvrouw kon de verdachte – ondanks de aanrijding – niets anders doen dan wegrijden. Dat geldt ook voor de tweede aanrijding, die slechts even verderop plaatsvond, omdat de verdachte door de groep belagers werd achtervolgd.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 2 en 3 geen standpunt ingenomen over het beroep op psychisch overmacht.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder de feiten 2 en 3 gevoerde beroep op psychisch overmacht, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychisch overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarbij geldt dat de reactie op genoemde drang dient te voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte gegeven de voornoemde omstandigheden de gerechtvaardigde angst had dat hij (ernstig) mishandeld zou worden door meerdere belagers. Die angst werd nog eens versterkt doordat de verdachte één van zijn belagers had aangereden. Door deze angst kon van de verdachte redelijkerwijs niet worden verlangd dat hij, nadat hij [slachtoffer 1] had aangereden, zou zijn gestopt om hulp te verlenen. Omdat uit het procesdossier volgt dat de belagers de verdachte na dit ongeval achtervolgden, kon van de verdachte evenmin worden verlangd dat hij na de aanrijding van [slachtoffer 2] gestopt zou zijn om hulp te verlenen. Gelet op de voornoemde omstandigheden, was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Dit alles neemt niet weg dat het handelen van de verdachte niet in overeenstemming is met het vereiste van subsidiariteit. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de verdachte gelegen om op een andere manier te voorkomen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hulpeloze toestand werden achtergelaten. De verdachte had immers op veilige afstand van zijn belagers de hulpdiensten of de politie kunnen inschakelen. Te meer, omdat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij kort na de aanrijdingen wel de tijd en gelegenheid had om zowel zijn broer als zijn neef te bellen (p. 100-101).
Gelet hierop verwerpt de rechtbank het beroep van de verdachte op psychisch overmacht.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto twee verkeersongevallen veroorzaakt, waarna hij beide slachtoffers in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De verdachte heeft nagelaten de alarm- of hulpdiensten te alarmeren en zich er, op die manier, van te vergewissen dat de slachtoffers noodzakelijke medische hulp geboden kregen. Door zo te handelen heeft de verdachte zich onverschillig getoond voor de veiligheid van de slachtoffers en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 januari 2024, dat op een enkele overtreding na, geen strafbare feiten vermeldt.
Strafmaat
De verdachte is op 13 juni 2021 door de politie aangehouden en later die dag verhoord. De rechtbank beschouwt die datum als het moment waarop de verdachte in ieder geval redelijkerwijs de verwachting kon hebben dat tegen hem ter zake een bepaald strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank wijst vandaag vonnis. In aanmerking genomen dat de redelijke termijn waarbinnen zij vonnis had moeten wijzen in beginsel twee jaar is, is dat dus ruim acht maanden te laat.
De rechtbank beperkt zich tot de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, en zal hieraan geen verdere gevolgen verbinden. De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces.
[slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 40.000, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uitsluitend aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 2.597,19 en daarbij een onberekende post aan loonderving. Dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 1.597,19 aan materiële schade en € 1.000 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, omdat er ook een civielrechtelijke procedure loopt en [slachtoffer 1] in het kader daarvan reeds een voorschot heeft ontvangen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de materiële schade, bestaande uit de posten ziektekosten (€ 385), taxikosten (€ 20,05), kosten OV (€ 42,32) en fooien en loonderving (schatting: € 100,00) toewijsbaar is, omdat deze schade rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde. De kosten van de fiets die [slachtoffer 2] vordert, houden naar het oordeel van de officier van justitie niet rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde, zodat [slachtoffer 2] voor dat deel niet ontvankelijk is in haar vordering. Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding is de officier van justitie van oordeel dat deze gematigd dient te worden tot een bedrag van € 500,-. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de toegewezen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte stelt zich primair op het standpunt dat het verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt uitsluitend het verlaten van de plaatsen van het ongeval betreft. Voor de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde schade, die het gevolg is van het ongeluk zelf, ontbreekt het causaal verband zodat de vorderingen naar het oordeel van de raadsvrouw niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de afzonderlijke vorderingen, stelt de raadsvrouw zich nog op het volgende standpunt.
De vordering van [slachtoffer 1] is naar het oordeel van de raadsvrouw ook niet-ontvankelijk omdat de verzekering reeds een uitkering heeft gedaan die ziet op de door [slachtoffer 1] geleden schade. Meer subsidiair voert de raadsvrouw nog aan dat de schade onvoldoende is onderbouwd en exorbitant hoog is, zodat de vordering moet worden afgewezen, dan wel gematigd.
Voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] kan naar het oordeel van de raadsvrouw van de materiële schade alleen het eigen risico van € 385,00 worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade is volgens de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd en exorbitant hoog, zodat de vordering voor dat gedeelte moet worden afgewezen, dan wel gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een benadeelde partij in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden als voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. (Vgl. HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1651, rechtsoverweging 2.3). Voor de beantwoording van de vraag of een dergelijk verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zodanig verband is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd. Bovendien geldt dat voor vergoeding aan de benadeelde partij overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking komt de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek aan de verdachte kan worden toegerekend.
In de bewezenverklaring is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij, als bestuurder van een motorrijtuig, door zijn gedragingen afzonderlijke verkeersongevallen heeft veroorzaakt en vervolgens de plaatsen van de afzonderlijke ongevallen heeft verlaten. De aan de verdachte toe te rekenen gedraging omvat meer dan alleen het verlaten van de plaatsen van de ongevallen, maar ziet ook op de toe te rekenen onrechtmatige gedraging van het veroorzaken van de verkeersongevallen. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade van de benadeelde partijen, voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partijen door het handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. Dat betekent dat de verdachte aansprakelijk is voor de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geleden schade en dat de benadeelde partijen in zoverre ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat is gebleken dat een verzekeraar reeds € 8.500,00 aan schadevergoeding heeft uitgekeerd. De raadsvrouw van de verdachte heeft voldoende gemotiveerd betwist dat deze uitkering slechts zou zien op de materiële schade. Een nauwgezette beoordeling van de schadevergoeding waarop [slachtoffer 1] recht zou hebben en welk deel daarvan reeds is uitgekeerd vormt een onevenredige belasting van dit strafproces, zodat de rechtbank [slachtoffer 1] om die reden niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
Voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat de kosten van het eigen risico (€ 385,00) als voldoende onderbouwd en niet betwist kunnen worden toegewezen. Ook de gevorderde taxikosten (€ 20,05) zal de rechtbank toewijzen, omdat die met stukken zijn onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. Voor wat betreft de loonderving, heeft [slachtoffer 2] met het overleggen van haar salarisstrook voldoende gesteld dat zij tijdens zes ziektedagen 95% loon ontvangen heeft. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en stelt de door [slachtoffer 2] geleden loonderving vast op € 20,00. De gevorderde schade voor gemiste fooien (€ 100,-) is niet nader onderbouwd, zodat [slachtoffer 2] in zoverre niet-ontvankelijk is in haar vordering. De door [slachtoffer 2] gevorderde OV-kosten zien op een langere periode, tot ver na de dag van het ongeval. Een gedetailleerde beoordeling van deze post zou een onevenredige belasting vormen van het strafproces, zodat de rechtbank [slachtoffer 2] ook ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. Dat geldt ook voor de gevorderde kosten van de fiets, omdat uit het dossier onvoldoende aanknopingspunten blijken ten aanzien van de schade. Bovendien is gebleken dat de fiets is onttrokken aan het verkeer, vanwege het ontbreken van goedkeuring voor gebruik op de openbare weg.
De door [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade houdt naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde, waardoor deze voor toewijzing in aanmerking komt. Gelet op omstandigheden van het geval zoals die zijn gebleken, ziet de rechtbank aanleiding deze te matigen tot € 150,00.
Concluderend zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 2] toewijzen tot een bedrag van € 425,05 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade. De rechtbank zal deze vordering vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel toepassen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 22 c, 22d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder feit 1, subsidiair en de feiten 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard
en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
meerdaadse samenloop van
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart de verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde ten aanzien van feit 1 en
ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde ten aanzien van de feiten 2 en 3;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
benadeelde partij [slachtoffer 1]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
bepaalt dat de partijen ieder hun eigen proceskosten dragen;
benadeelde partij [slachtoffer 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 575,05‬, (zegge: vijfhonderdvijfenzeventig euro en vijf cent), bestaande uit € 425,05 (zegge: vierhonderdvijfentwintig euro en vijf cent) aan materiële schade en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen € 575,05‬, (zegge: vijfhonderdvijfenzeventig euro en vijf cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Balfoort, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter en W.M. Janse, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Feit 1:
hij op of omstreeks 12 juni 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een door hem bestuurde auto snel heeft opgetrokken en/of met hoge snelheid, althans met enige snelheid en/of zonder te remmen op die [slachtoffer 1] is af/ingereden en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft aangereden en/of (vervolgens)zonder te stoppen met die [slachtoffer 1] op de motorkap is doorgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2021 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een door hem bestuurde auto snel heeft opgetrokken en/of met hoge snelheid, althans met enige snelheid en/of zonder te remmen op die [slachtoffer 1] is af/ingereden en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft aangereden en/of (vervolgens)zonder te stoppen met die [slachtoffer 1] op de motorkap van die auto is doorgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2021 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Televisiestraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door met een door hem bestuurde auto in het donker zonder verlichting te voeren snel op te trekken en/of met hoge snelheid, althans met enige snelheid weg te rijden en/of daarbij onvoldoende acht te slaan op de zich in zijn directe nabijheid bevindende personen en/of (daardoor) met dat voertuig een persoon, te weten [slachtoffer 1] , te scheppen en/of vervolgens met die [slachtoffer 1] op de motorkap door te rijden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2021 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Televisiestraat, met een door hem bestuurde auto in het donker zonder verlichting te voeren snel heeft opgetrokken en/of met hoge snelheid, althans met enige snelheid weg is gereden en/of daarbij onvoldoende acht heeft geslagen op de zich in zijn directe nabijheid bevindende personen waardoor hij verdachte, een persoon, te weten [slachtoffer 1] , heeft geschept en/of vervolgens met die [slachtoffer 1] op de motorkap is doorgereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2:
dat hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt,welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage op/aan de Televisiestraat, op of omstreeks 12 juni 2021 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
Feit 3:
dat hij, als degene door wiens gedraging (al dan niet als bestuurder van een (motorrijtuig) een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage op/aan de Fruitweg, op of omstreeks 12 juni 2021 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 2] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten.