ECLI:NL:RBDHA:2024:5953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
23/7935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om een hoger salarisnummer voor een officier arts bij de luchtstrijdkrachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een hoger salarisnummer beoordeeld. Eiser, aangesteld als officier arts bij de luchtstrijdkrachten, had verzocht om zijn salarisnummer te verhogen van 13 naar 18, gebaseerd op zijn kennis en ervaring. De aanvraag was eerder afgewezen door de Commandant der Luchtstrijdkrachten, die stelde dat het aanstellingsbesluit van eiser in rechte vaststond en dat er geen aanleiding was om terug te komen op dat besluit. Eiser voerde aan dat de afwijzing in strijd was met artikel 7 van het Inkomensbesluit militairen en het gelijkheidsbeginsel, aangezien andere krijgsmachtonderdelen wel extra salarisnummers toekennen voor kennis en ervaring.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de extra salarisnummers voor kennis en ervaring niet van toepassing waren op eiser. De rechtbank wees op eerdere uitspraken die relevant waren voor de interpretatie van de aanstellingsnota en concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende duidelijk was. Daarom werd het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank geen reden zag om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen over het salarisnummer. Eiser kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door verweerder moesten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.I. van Os),
en

de Commandant der Luchtstrijdkrachten, verweerder

(gemachtigden: mr. P.M. van der Weijden en S. van Dieen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een hoger salarisnummer.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Dit werd gelijktijdig gedaan met de beroepen met zaaknummers 23/7961, 23/7940 en 23/7936. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder. Ook waren aanwezig de eisers in de andere zaken, [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] met haar gemachtigde mr. P. de Casparis.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is bij besluit van 17 juli 2020 per 17 augustus 2020 aangesteld als militair bij de luchtstrijdkrachten in de rang van vaandrig met als bestemming officier arts. In het aanstellingsbesluit is aan eiser de financiële rang van kapitein met salarisnummer 13 toegekend. Op 23 oktober 2022 heeft eiser verzocht om zijn salarisnummer met terugwerkende kracht vanaf datum indiensttreding naar salarisnummer 18 aan te passen.
3. Eiser heeft hierbij onder meer een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2020 [1] en op het harmonisatievoorstel van 16 september 2020 [2] . Door zijn kennis en ervaring niet als extra nummers aan te merken is in strijd gehandeld met artikel 7 van het Inkomensbesluit militairen (tekst hierna onder 7.). Verder is het in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat bij andere krijgsmachtonderdelen wel extra nummers worden toegekend. Het is niet evenredig dat verweerder vasthoudt aan salarisnummer 13.
Wat heeft verweerder besloten?
4. Voor zover hier van belang stelt verweerder zich op het standpunt dat het aanstellingsbesluit van eiser in rechte is komen vast te staan en dat er geen aanleiding is terug te komen op dat besluit. De uitspraak van 20 mei 2020 is niet van toepassing nu het daar ging om een andere aanstellingsnota, namelijk om nota 2018, terwijl gelet op de aanstellingsdatum van eiser nota 2020 aan de orde is. Eiser valt gelet hierop ook niet onder het harmonisatievoorstel van 16 september 2020, dat per 1 juli 2021 wordt toegepast. Van strijd met artikel 7 van het IBM is verder geen sprake.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Partijen zijn het erover eens dat op de aanvraag van eiser nota 2020 van toepassing is. Het geschil spitst zich met name toe op de interpretatie van deze nota. Eiser gaat uit van een start salarisnummer 13. Daar zou dan nog bovenop komen vier extra stappen voor kennis en een stap voor ervaring. Volgens eiser zou hij moeten zijn ingeschaald in salarisnummer 18. Verweerder leest de aanstellingsnota echter zo dat geen aparte stappen toegekend worden voor kennis en ervaring als iemand al onder de uitzondering van officier arts valt, zoals eiser. De kennis en ervaring zijn daarmee al verdisconteerd in het toekennen van salarisnummer 13.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat de in nota 2020 genoemde extra salarisnummers voor kennis en ervaring niet van toepassing zijn op eiser en overweegt daartoe het volgende.
7. Op grond van artikel 7 van het IBM kent de commandant van het operationeel commando (OPCO) de militair bij aanstelling een salarisnummer toe op basis van kennis en ervaring.
8. Het standpunt van verweerder dat uit artikel 7 van het IBM niet volgt dat kennis en ervaring in de vorm van extra salarisnummers tot uiting moeten komen vindt de rechtbank een onvoldoende antwoord op de vraag waarom de nota 2020 niet wel zo gelezen zou kunnen worden.
9. Daarbij betrekt de rechtbank voornoemde uitspraak van 20 mei 2020, die in rechte is komen vast te staan. In die zaak ging het ook om een kapitein arts. In die uitspraak wordt onder meer overwogen dat als uitgangspunt geldt dat het salarisnummer wordt bepaald binnen de salarisschaal die bij de rang van kapitein hoort. Aan de commandant OPCO is uitdrukkelijk de bevoegdheid toegekend om het salarisnummer vast te stellen, hetgeen is uitgewerkt in de verschillende nota’s. Niet in geschil is dat de salarisschaal behorende bij de rang van kapitein bij alle krijgsmachtonderdelen begint met salarisnummer 13. Hoewel uit artikel 7 van het IBM volgt dat er bij de vaststelling van het salaris verschillen kunnen bestaan tussen de OPCO’s valt niet in te zien dat bij de groep artsen een dergelijk onderscheid aan de orde is. Nu bij de andere krijgsmachtonderdelen wel extra nummers worden toegekend voor opgedane werkervaring valt niet zonder meer in te zien dat geen extra nummers kunnen worden toegekend in het geval van eiser.
10. Weliswaar gaat het bij de uitspraak van 20 mei 2020 om nota 2018 en in het geval van eiser om nota 2020, maar de overwegingen in die uitspraak doen deels ook hier opgeld gelet op de systematiek bij het toekennen van salarisnummers. Verweerder betoogt in het bestreden besluit van 16 oktober 2023 verder ook dat het verschil in beide nota’s alleen het toekennen van een extra salarisnummer voor relevante werkervaring betreft en dat voor het overige de bepalingen van nota 2018 identiek zijn aan de bepalingen van nota 2020. Nu in de uitspraak van 20 mei 2020 wordt geoordeeld dat gelet op nota 2018 naast voor ervaring (1) extra salarisnummers dienen te worden toegekend voor kennis (4) en de rechtbank aanleiding heeft gezien zelf in de zaak te voorzien door in plaats van 13 salarisschaal 18 toe te kennen vanaf de datum van aanstelling, is het standpunt van verweerder dat in de zaak van eiser kennis en ervaring wel zijn verdisconteerd in salarisnummer 13 niet begrijpelijk.
11. Daarbij komt dat verweerder op zitting nog heeft toegelicht dat het salaris kan fluctueren afhankelijk van de marktwerking. Als er te weinig aanbod is en er meer mensen nodig zijn kan het salaris opgeschaald worden. Ook in nota 2020 staat dat officier artsen marktconform worden bezoldigd. Niet duidelijk is geworden hoe zich dat verhoudt tot de kennis en ervaring die worden genoemd in artikel 7 van het IBM.
12. De rechtbank betrekt hier verder bij dat verweerder na de toepassing van nota 2020 in het harmonisatievoorstel van 16 september 2020 wel extra salarisnummers toekent voor kennis en ervaring bij algemeen militair artsen.
13. Gelet op het vorenstaande is het besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk. Het beroep is gegrond en de rechtbank komt daarom aan de bespreking van de overige beroepsgronden niet toe.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het toe te kennen salarisnummer te nemen. Dit omdat aan verweerder op dat punt beleidsvrijheid toekomt. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat de rechtbank verweerder op zitting al herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld heeft om duidelijkheid te geven over de aanstellingsnota 2020.
15. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
16. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van zijn reiskosten. Deze bedragen € 48,60 en ook deze kosten dient verweerder te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 oktober 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.798,60 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.DOSCO nota ‘Toekenning salarisnummer bij aanstelling Militair Artsen (AMA)’