ECLI:NL:RBDHA:2024:5951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
C/09/663969/KG RK 24-474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele verzoekschriftprocedures zonder behandelend rechter

Op 23 april 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker. De verzoeker heeft meerdere wrakingsverzoeken ingediend tegen de rechters in verschillende civiele procedures, maar is niet-ontvankelijk verklaard. De wrakingsverzoeken zijn ingediend in het kader van procedures waarbij de verzoeker een voorlopig getuigenverhoor heeft aangevraagd. De verzoeker heeft zijn wrakingsverzoeken onderbouwd met argumenten over de onpartijdigheid van de rechters en de afhandeling van zijn verzoeken om vrijstelling van het griffierecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker het griffierecht in de hoofdzaken niet heeft voldaan, waardoor er nog geen behandelend rechter aan de zaak is toegewezen. Volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter alleen gewraakt worden als er sprake is van omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Aangezien er nog geen rechter is aangesteld in de hoofdzaken, kan er geen wrakingsverzoek worden ingediend.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de wrakingsverzoeken niet ontvankelijk zijn, omdat de verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van een wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/31
zaak- /rekestnummer: C/09/663969 / KG RK 24-474
Beslissing van 23 april 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op de verzoeken van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 31 maart 2024;
- het e-mailbericht van verzoeker van 12 april 2024;
- de e-mailberichten van verzoeker van 15 april 2024 om 12:13 uur, 12:14 uur, 12:15 uur, 12:16 uur, 12:17 uur en 12:18 uur.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij e-mailberichten van 31 maart 2024, 12 april 2024 en 15 april 2024 heeft verzoeker verzoeken tot wraking ingediend van de rechters in de procedures met zaaknummers
  • 10960513 / RP VERZ 24-50119,
  • 11002872 / RP VERZ 24-50168,
  • 10959969 / RP VERZ 24-50118,
  • 10908600 / RP VERZ 24-50062,
  • 10910027 / RP VERZ 24-50065,
  • 10911557 / RP VERZ 24-50069 en
  • 10908613 / RP VERZ 24-50063
hierna: de hoofdzaken.
Verzoeker heeft in al deze procedures een verzoek ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens zijn e-mailberichten het volgende aan zijn verzoeken ten grondslag gelegd:
e-mail 31 maart 2024:
“Weer een rechter die de wetgeving en jurisprudentie niet snapt.
Wie is dit?Graag een andere rechter.
Stop ook eens met die domme maningen sturen, als ik nota bene aan uw eigen eisen voldoe voor vrijstelling van het griffierecht op basis van de hardheidsclausule.
Ik ga niet steeds opnieuw de non-discussie aan met de FC Incompetentie over een reeds in mijn voordeel beslechte werkwijze.”
e-mail 12 april 2024:
“Bij dezen wraak ik de rechter met de volgende gronden:1. Ik ontving een bizarre brief d.d. 9 april 2024 met daarin de opmerking dat de betalingstermijn inmiddels zou zijn verstreken. Dat klopt natuurlijk niet: Ik heb 4 weken (na het ingediende beroepschrift d.d. 21 maart 2024) en ik heb nog niet eens een factuur gezien;
2. Ook de zogenaamde "deadline" van 9 mei 2024 is niet juist, omdat u nog steeds niet "controleerbaar en aanvaardbaar" gemotiveerd heeft met betrekking tot de vrijstelling. [ECLI:NL:HR:1993:ZC0986] Uw eigen rechtbank honoreerde al eerder een beroep op de hardheidsclausule: Ik ga niet gewonnen jurisprudentie "heronderhandelen": Vgl. Rb. Den Haag d.d. 2 mei 2022, #9555795, r.o. 4.1). Er zijn geen gewijzigde feiten en/of omstandigheden;
3. Ook uw systematiek dat een griffier beslissingen neemt zonder dat een rechter eindverantwoordelijk is, strookt niet met art. 6 EVRM en de grondwet: art. 17 lid 2 Gw. U dient bij het inboeken van een zaak direct een rechter aan te wijzen, zodat deze (in)direct verantwoordelijk is voor wat er op de rechtbank gebeurt, onder meer door de griffier. U kunt geen rechtsvrije, "rechterloze" ruimte creëren: Dat is in strijd met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. Jammer, maar helaas;
4. Ten laatste merk ik op dat het een verzoek voorlopig getuigenverhoor betreft. Enerzijds kan ik deze zaken steeds opnieuw indienen, anderzijds dient u maar te wachten tot de gemeente heeft beslist op mijn verzoek om rechtsbijstand. Dat uw betaaltermijnen (Wet griffierechten burgerlijke zaken) en de rechtsbijstand (Participatiewet) niet synchroon lopen, daar moet u mij niet mee lastig vallen: Dat is dom gesnurk door de wetgever. Maar ja, die is toch "blind voor mens en recht". Over deze discrepantie klaagde ik al eerder succesvol bij de Nationale Ombudsman in 2017 en die legde u uit dat u de termijnen met mij af dient te stemmen, dossier# DS:201607410. Dus waarom doet u dit nog steeds niet? ZzzZzzzZzzzZzzz, rrrrrRRRrrrRRrrr.
(…)
Welke rechter in kwestie kan binnenkort met prepensioen gaan klaverjassen met andere historische Haagse iconen als [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ?”
e-mails 15 april 2024:
“Bij dezen wraak ik de rechter met de volgende gronden:1. U wijst mijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht ongemotiveerd af d.d. 9 april 2024. Dat is niet mogelijk: U dient "controleerbaar en aanvaardbaar" te motiveren, vgl. ECLI:NL:HR:1993:ZC0986. Uw eigen rechtbank honoreerde al eerder een beroep op de hardheidsclausule: Ik ga niet gewonnen jurisprudentie "heronderhandelen": Vgl. Rb. Den Haag d.d. 2 mei 2022, #9555795, r.o. 4.1). Er zijn geen gewijzigde feiten en/of omstandigheden;2. Ook uw systematiek dat een griffier beslissingen neemt zonder dat een rechter eindverantwoordelijk is, strookt niet met art. 6 EVRM en de grondwet: art. 17 lid 2 Gw. U dient bij het inboeken van een zaak direct een rechter aan te wijzen, zodat deze (in)direct verantwoordelijk is voor wat er op de rechtbank gebeurt, onder meer door de griffier. U kunt geen rechtsvrije, "rechterloze" ruimte creëren: Dat is in strijd met de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat. Jammer, maar helaas;3. Verder dient u sowieso een zitting in te plannen als het gaat om een voorlopig getuigenverhoor: Art. 187 lid 4 Rv. Een anonieme rechter inplannen om zonder zitting het verzoek af te wijzen is evident in strijd met het recht op toegang tot de rechter;4. Ten laatste merk ik op dat het een verzoek voorlopig getuigenverhoor betreft. Enerzijds kan ik deze zaken steeds opnieuw indienen, anderzijds dient u maar te wachten tot de gemeente heeft beslist op mijn verzoek om rechtsbijstand. Dat uw betaaltermijnen (Wet griffierechten burgerlijke zaken) en de rechtsbijstand (Participatiewet) niet synchroon lopen, daar moet u mij niet mee lastig vallen: Dat is dom gesnurk door de wetgever. Maar ja, die is toch "blind voor mens en recht". Over deze discrepantie klaagde ik al eerder succesvol bij de Nationale Ombudsman in 2017 en die legde u uit dat u de termijnen met mij af dient te stemmen, dossier# DS:201607410. Dus waarom doet u dit nog steeds niet? ZzzZzzzZzzzZzzz, rrrrrRRRrrrRRrrr.”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit het voorgaande volgt dat een wrakingsverzoek slechts kan worden ingediend tegen een rechter die de zaak inhoudelijk behandelt.
3.2.
De wrakingsverzoeken zijn allemaal gedaan in civiele verzoekschriftprocedures. Deze procedures beginnen met het door een verzoeker indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank. Na ontvangst van het verzoekschrift wordt verzoeker door de rechtbank verzocht het verschuldigde griffierecht te betalen. Pas nadat het griffierecht is voldaan, dan wel verzoeker vrijstelling heeft gekregen voor het betalen van het griffierecht, wordt er een rechter aan de zaak toegewezen die de zaak inhoudelijk behandelt.
3.3.
Verzoeker heeft het griffierecht in de hoofdzaken niet voldaan, omdat hij van mening is dat hij het griffierecht niet hoeft te voldoen. Omdat het griffierecht niet is voldaan, bevinden de hoofdzaken zich nog niet in het stadium waarin er een rechter aan de zaak is toegewezen. Er is dus nog geen behandelend rechter bekend. De wrakingskamer zal verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn wrakingsverzoeken.
3.4.
Voor een behandeling van de verzoeken ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoeken;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
 verzoeker;
 de voorzitter van team kanton van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, A.M.A. Keulen en S.M. Westerhuis-Evers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.L. van Nooijen-Kühler en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.