ECLI:NL:RBDHA:2024:595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
NL23.38596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde afwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling neemt als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan, dat door Kroatië op 2 oktober 2023 is aanvaard.

Eiser betoogt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd ten aanzien van Kroatië, omdat hij vreest dat hij na terugkeer in Kroatië gedetineerd zal worden. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Kroatië in strijd handelt met internationale richtlijnen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de staatssecretaris voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd met relevante informatie, waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om af te wijken van de eerdere uitspraken.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoefde te zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De uitspraak wordt gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van griffier R. Kloppers. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen een week hoger beroep aantekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren, met bericht, afwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dat staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 2 oktober 2023 aanvaard.

Kan ten aanzien van Kroatië worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiser betoogt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat het welhaast vaststaat dat hij na terugkeer in Kroatië gedetineerd zal worden omdat zijn eerdere asielaanvraag is afgewezen. Deze detentie is onrechtmatig en in strijd met internationale afspraken zoals de Opvangrichtlijn. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat hij bij de autoriteiten van Kroatië moet klagen als zij zich niet aan internationale richtlijnen houden. Eiser stelt dat toen hij in Kroatië verbleef er geen mogelijkheid was om bij de Kroatische autoriten te klagen, zodat hij zich genoodzaakt zag om zich in een brief tot de VN te wenden. Dit heeft echter ook geen resultaat opgeleverd. De staatssecretaris heeft ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, aldus eiser. Tot slot betoogt eiser dat bij terugkeer naar Kroatië (indirect) refoulement dreigt, omdat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Kroatië.
5.1.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat de staatssecretaris er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Kroatië dit niet doet. Gelet op het arrest Jawo ligt de drempel hiervoor bijzonder hoog. Deze drempel is bereikt als de onverschilligheid van de autoriteiten van de lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt te voorzien in zijn meest elementaire behoeften. [2]
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] De Afdeling heeft dit recent bij uitspraak van 2 januari 2024 nogmaals bevestigd. [4] De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van deze uitspraken van de Afdeling. Eiser heeft zijn stelling dat hij bij terugkeer naar Kroatië gedetineerd zal worden niet met (landen)informatie onderbouwd, zodat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat Kroatië in strijd handelt met internationale richtlijnen. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat als eiser van mening is dat Kroatië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt, het op zijn weg ligt om daarover in Kroatië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van het EHRM van 2 december 2008. [5] Eiser heeft niet – met bijvoorbeeld landeninformatie – aannemelijk gemaakt dat in zijn concrete situatie die mogelijkheid voor hem niet bestaat of dat de Kroatische autoriteiten een door hem ingediende klacht niet serieus zullen nemen. De enkele, niet onderbouwde, stelling van eiser dat hij niet de mogelijkheid had om bij de Kroatische autoriteiten te klagen is daarvoor onvoldoende. De brief aan de VN – waarin de ondertekenaars een aantal algemene problemen in hun opvangcentrum beschrijven – leidt niet tot een ander oordeel. Uit de brief blijkt namelijk niet dat het voor eiser onmogelijk was om over de ervaren problemen te klagen bij de (hogere) autoriteiten in Kroatië. Bovendien heeft eiser een reactie op de brief kennelijk ook niet afgewacht aangezien de brief is gedateerd op 22 juli 2023, terwijl eiser op 29 juli 2023 al in Nederland was. [6]
5.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft onderbouwd dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Kroatië. De rechtbank oordeelt dat voor zover al sprake zou zijn van een verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Kroatië dit niet in de weg staat aan overdracht van eiser aan Kroatië. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft namelijk bij uitspraak van 30 november 2023 geoordeeld dat de rechter geen onderzoek mag doen naar een risico op refoulement bij de beoordeling van een overdrachtsbesluit wanneer niet is vastgesteld dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [7] In het onderhavige geval zijn, gelet op wat onder 5.2 is overwogen, dergelijke systeemfouten niet vastgesteld. Een verschil in toelatings- en beschermingsbeleid kan volgens het Hof niet worden aangemerkt als een systeemfout.
5.4.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld heeft de staatssecretaris in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan de discretionaire bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van
R. Kloppers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5.ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308.
6.Proces-verbaal van verhoor van 30 juli 2023, p. 3.
7.ECLI:EU:C:2023:934.