In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde afwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling neemt als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan, dat door Kroatië op 2 oktober 2023 is aanvaard.
Eiser betoogt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd ten aanzien van Kroatië, omdat hij vreest dat hij na terugkeer in Kroatië gedetineerd zal worden. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Kroatië in strijd handelt met internationale richtlijnen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de staatssecretaris voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd met relevante informatie, waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om af te wijken van de eerdere uitspraken.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoefde te zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De uitspraak wordt gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van griffier R. Kloppers. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en kan binnen een week hoger beroep aantekenen.