Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een gezin van Syrische nationaliteit, bestaande uit ouders en hun minderjarige kinderen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 11 april 2024 een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico bestond dat de eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft op 19 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de kinderen, waaronder hun leeftijd en medische gesteldheid. De rechtbank stelde vast dat de belangen van de kinderen niet adequaat waren afgewogen in de besluiten van de staatssecretaris, wat in strijd was met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de maatregelen van bewaring onrechtmatig waren en heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.400,- aan de eisers voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, alsook tot het vergoeden van proceskosten van € 1.750,-.