ECLI:NL:RBDHA:2024:5911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 8194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en het onderscheid tussen aanmeldduur en parkeerduur

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A. Khadri, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De naheffingsaanslag was het gevolg van het parkeren van de auto van eiseres op een locatie waar een maximale aanmeldduur van 60 minuten gold, maar waar eiseres langer had geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen.

Tijdens de zitting op 8 februari 2024 werd vastgesteld dat eiseres op 25 juni 2022 om 00:13 uur haar auto had geparkeerd aan de [straatnaam] in [deelgemeente]. De rechtbank oordeelde dat de aanmeldduur van 60 minuten niet gelijkstaat aan de maximale parkeerduur. Eiseres had na het verstrijken van de aanmeldduur geen parkeerbelasting voldaan, wat volgens de rechtbank betekende dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van het onderscheid tussen aanmeldduur en parkeerduur in de context van parkeerregulering en belastingheffing. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving en de gemeentelijke verordening die de voorwaarden voor het parkeren op de betreffende locatie vaststelt. Eiseres had zich beroepen op een arrest van de Hoge Raad, maar de rechtbank oordeelde dat de situatie in dit geval anders was, waardoor de naheffingsaanslag gerechtvaardigd was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/8194
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: A. Khadri)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 24 november 2022 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde hierna vermelde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. de Jong.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op zondag 25 juni 2022 om 00:13 uur stond de auto van eiseres (de auto) geparkeerd aan de [straatnaam] ter hoogte van [nummer] in [deelgemeente] (de locatie). De locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting met een maximale aanmeldduur van 60 minuten. Op het in de naheffingsaanslag vermelde tijdstip stond de auto daar langer dan 60 minuten.
2. Tijdens een controle op genoemd tijdstip is geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder dat parkeerbelasting was voldaan en zonder dat sprake was van parkeren met een (geldige) parkeervergunning. Naar aanleiding daarvan is aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd.
4. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend. Er mocht volgens haar maximaal 1 uur worden geparkeerd, zodat zij niet gehouden was om voor de tijd daarna nog parkeerbelasting op aangifte te voldoen. Eiseres verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:346 (het arrest).
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
6. Artikel 225, aanhef en eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat in het kader van de parkeerregulering een belasting kan worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij of krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
7. In dit geval hebben burgemeester en wethouders van Den Haag krachtens de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Den Haag 2022 bepaald dat aan de [straatnaam] tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd voor een maximale aanmeldduur van 60 minuten.
8. De rechtbank is van oordeel dat een maximale aanmeldduur iets anders is dan een maximale parkeerduur. Anders dan in het arrest was eiseres wel gehouden voor het parkeren na het eerste uur parkeren opnieuw parkeerbelasting op aangifte te voldoen. Dit was technisch ook mogelijk. Nu eiseres na afloop van de eerste 60 minuten geen parkeerbelasting heeft voldaan terwijl de auto ook toen nog geparkeerd stond op een plek waar op dat moment alleen tegen betaling mocht worden geparkeerd, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).