ECLI:NL:RBDHA:2024:5901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL23.33184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een mvv op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie en gezinsleven volgens artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres, een Syrische vrouw. Eiseres had een aanvraag ingediend om in Nederland bij haar zoon, referent, te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had haar aanvraag afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2024 en opnieuw op 4 april 2024 behandeld. Eiseres voerde aan dat de verweerder de afhankelijkheidselementen niet in samenhang had gewogen en dat haar situatie in Syrië, waar zij sinds 2021 alleen voor haar dochter zorgt, niet voldoende was meegewogen. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat er geen bijzondere afhankelijkheid was, en dat de banden met Nederland niet sterker waren dan die met Syrië. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse overheid bij het migratiebeleid zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij financieel afhankelijk is van referent en dat haar medische situatie niet zodanig is dat zij zonder de zorg van referent niet kan functioneren. De rechtbank oordeelde dat de band tussen eiseres en haar kleindochter niet meer dan gebruikelijk is, en dat er geen hechte persoonlijke banden zijn aangetoond die een beroep op artikel 8 van het EVRM rechtvaardigen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33184

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een mvv [1] te verstrekken ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder zijn verschenen referent [naam 2] , zijn broer en diens vrouw. Ter zitting is het beroep aangehouden.
De rechtbank heeft het beroep opnieuw op zitting behandeld op 4 april 2024. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder zijn verschenen referent [naam 2] , zijn broer en diens vrouw. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 3 februari 2022 heeft zij bij verweerder een aanvraag ingediend om verlening van een mvv met als doel om in Nederland bij referent (haar zoon) te verblijven.
2. Bij besluit van 30 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat tussen eiseres en referent geen sprake is van
more than the normal emotional ties. Daarnaast weegt het belang van eiseres om in Nederland bij referent te verblijven niet op tegen het belang van de Nederlandse overheid bij het uitvoeren van het migratiebeleid.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 3 augustus 2023 heeft verweerder referent gehoord. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. In beroep voert eiseres daartegen het volgende aan. Verweerder heeft de bijkomende elementen van afhankelijkheid afgevinkt, maar niet in samenhang met elkaar gewogen. Het samenwonen op zich wijst al op meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Eiseres en referent zijn noodgedwongen gescheiden en hebben nog dagelijks contact. Wat betreft de financiële afhankelijkheid stelt eiseres dat er geen bankensysteem is in Syrië, waardoor het onmogelijk wordt om iets te onderbouwen. Eiseres wijst erop dat zij er sinds 2021 alleen voor staat en haar enige dochter in Syrië is afgesneden van het gebied waar zij woont. Zij heeft haar familie nodig voor psychologische steun. Ook werpt verweerder haar ten onrechte tegen dat niet is gebleken dat zij zich niet staande kan houden zonder (medische) steun van referent. Verder zijn haar banden met Syrië minder sterk dan met Nederland. Haar drie zonen wonen in Nederland en de situatie in Syrië is onvoldoende meegewogen. Zij heeft in Syrië altijd met haar kleinkind samengewoond en voor haar gezorgd. De banden met haar zijn niet gebruikelijk, zeker omdat zij door oorlog zijn gescheiden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
5. Eiseres heeft haar aanvraag gebaseerd op het recht op gezinsleven zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het EVRM. [2] Niet in geschil is dat gezinsleven in de zin van dit artikel bij meerderjarige familieleden alleen bestaat als tussen hen sprake is van
more than the normal emotional ties(een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie).
6. Uit de jurisprudentie van het EHRM [3] volgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is, en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. In een uitspraak van 27 maart 2024 [4] heeft de Afdeling [5] overwogen dat het bij het beoordelen van bijkomende elementen van afhankelijkheid vooral gaat of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. Verweerder moet bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Naast de vraag of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, moeten ook elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen, de banden met het land van herkomst, de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond, voor zover deze elementen zijn aangevoerd, in de beoordeling een rol spelen. Verder mag verweerder bij een beroep op artikel 8 van het EVRM volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen een vreemdeling en referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. Anders dan uit de Afdelingsuitspraak van 13 juli 2022 [6] volgt, hoeft hij in dat geval dus niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling.
Een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon. De rechtbank overweegt dat verweerder alle relevante aspecten, ook in samenhang, voldoende gemotiveerd bij zijn beoordeling betrokken. Niet in geschil is dat eiseres voorafgaand aan het vertrek van referent uit Syrië met hem heeft samengewoond. Het samenwonen op zichzelf is niet voldoende om een bijzondere afhankelijkheid aan te nemen. Dat het vertrek van referent uit Syrië onvrijwillig was, leidt niet tot een ander oordeel. Sinds 2015 wonen referent en eiseres niet meer in gezinsverband samen en de intensiteit van het gezinsleven is daardoor, hoewel noodgedwongen, afgenomen.
8. De rechtbank volgt verweerder verder in het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat sprake is van financiële afhankelijkheid van referent. Evenmin is deze financiële afhankelijkheid op enigerlei wijze aannemelijk geworden. Deze financiële ondersteuning kan bovendien ook op afstand worden voortgezet.
9. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de medische situatie van eiseres zodanig is, dat zij zich hierdoor niet zonder de persoonlijke en exclusieve zorg van referent zou kunnen staande houden. Hoewel exclusiviteit niet het criterium is en hieraan geen doorslaggevend belang mag worden gehecht, is verweerder wel bevoegd er een zwaarwegend belang aan te hechten. [7] Ook is onvoldoende gebleken dat de dochter in Syrië daadwerkelijk niet in staat is om, indien nodig, bij te dragen in de verzorging en psychische steun voor eiseres. Een enkele verklaring dat zij daartoe zelf niet in staat is, is daarvoor immers onvoldoende. Bij de aanvraag is een verklaring van een neuroloog gevoegd, waaruit blijkt dat de medische klachten van eiseres al jaren bestaan. De stelling dat deze klachten zijn verergerd is niet onderbouwd.
10. Eiseres kan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat haar banden met Nederland sterker zijn omdat haar zonen hier wonen. Eiseres is geboren en getogen in Syrië, spreekt de Syrische taal en is gewend aan de gebruiken aldaar. Daarentegen is zij nog nooit in Nederland geweest. De enkele omstandigheid dat de zonen en een aantal kleinkinderen van eiseres in Nederland wonen is onvoldoende om sterkere banden met Nederland aan te nemen. Daarnaast heeft zij nog een dochter en kleindochter die niet buitengewoon ver van haar vandaan wonen in Syrië.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie van eiser met referent niet aannemelijk is geworden. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Hechte persoonlijke banden
12. Tussen een minderjarig kind en een grootouder is enkel sprake van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, indien hechte persoonlijke banden zijn aangetoond. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de band tussen eiseres en haar kleindochter niet meer dan gebruikelijk is. Haar kleindochter was slechts een paar jaar oud toen zij Syrië verliet en er is al geruime tijd geen sprake meer van samenwonen. Gedurende een aantal jaren is gebleken dat contact op afstand, hoewel niet altijd even makkelijk, wel degelijk mogelijk is. Dat eiseres en haar kleindochter elkaar missen is uiteraard begrijpelijk, maar overstijgt niet de gebruikelijke band tussen grootouders en kleinkinderen.
Belangenafweging
13. In de procedure is door beide partijen aandacht geschonken aan de eerder vereiste belangenafweging. Nu verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat bijkomende elementen van afhankelijkheid ontbreken, is gezien de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024 een dergelijke belangenafweging niet langer vereist. Hetgeen door partijen is aangevoerd in dit kader vraagt dan ook geen nadere beoordeling.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.