ECLI:NL:RBDHA:2024:5899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.16004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, was in afwachting van de behandeling van zijn asielaanvraag en had een overdrachtsbesluit ontvangen van de autoriteiten van Zwitserland, die verantwoordelijk waren voor zijn asielprocedure. Eiser stelde dat de grondslag voor de maatregel onjuist was, omdat de overdrachtstermijn van zes maanden op 11 april 2024 was verstreken zonder rechtsgeldige verlenging. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de staatssecretaris de Zwitserse autoriteiten op 14 maart 2024 op de hoogte had gesteld van de situatie van eiser, wat leidde tot een verlenging van de overdrachtstermijn tot 18 maanden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring en dat deze niet onrechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16004

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. IIeri. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 14 december 2023 is aan eiser een overdrachtsbesluit uitgereikt, waaruit blijkt dat de Zwitserland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser. Op 11 oktober 2023 zijn de autoriteiten van Zwitserland akkoord gegaan met de terugname van eiser op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening. [1]
3. De gemachtigde van eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de grondslag waarop de maatregel gebaseerd is, onjuist is. De overdrachtstermijn van zes maanden is volgens hem verstreken op 11 april 2024. Er is geen sprake van een rechtsgeldige verlenging van de overdrachtstermijn. Er is allereerst niet gebleken van een daadwerkelijk besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn en voor zover dit besluit wel is genomen, is dit niet kenbaar gemaakt aan eiser. Hij heeft daarom niet de mogelijkheid gehad om zich hiertegen te verweren. Vanwege het ontbreken van de mogelijkheid van een effectief rechtsmiddel is een eventuele verlenging van de overdrachtstermijn onrechtmatig. Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2022. [2] Nu de overdrachtstermijn op de dag van het opleggen van de maatregel is verstreken, berust de maatregel op een onjuiste grondslag en is deze daarmee onrechtmatig.
4. Ter zitting is gebleken dat verweerder de Zwitserse autoriteiten op 14 maart 2024 schriftelijk op de hoogte heeft gesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat in verband daarmee de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening wordt verlengd tot 18 maanden. Verweerders heeft ter zitting verder een brief van dezelfde datum aan het dossier toegevoegd waarin de gemachtigde die eiser bijstond in de Dublinprocedure van bedoelde verlenging op de hoogte wordt gesteld. De enkele omstandigheid dat uit het voorliggende dossier niet tevens blijkt van de feitelijke verzending van die brief, is voor de rechtbank onvoldoende om eiser te volgen in zijn stelling dat de overdrachtstermijn niet rechtsgeldig is verlengd omdat hij niet de mogelijkheid van een effectief rechtsmiddel zou hebben gehad.
5. Gelet hierop zijn er nog altijd concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen aan Zwitserland.
6. In de maatregel staan als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de juistheid van deze gronden niet heeft betwist en dat de gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
8. In de maatregel is voldoende gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend is toe te passen en dat de maatregel van bewaring niet onevenredig bezwarend is.
9. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.3, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
4.Artikel 5.3, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).