ECLI:NL:RBDHA:2024:5892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
C/09/662465 / KG RK 24-329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 22 april 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.M.H. Zuketto. Het verzoek was gericht tegen de rechters F.X. Cozijn, D.L.S. Ceulen en P.L. van Montfoort, die betrokken waren bij een strafzaak tegen de verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechters vooringenomen waren, onder andere omdat de voorzitter deel uitmaakte van een zittingscombinatie die hem eerder had veroordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de eerste wrakingsgrond, die betrekking had op een procesbeslissing van de rechtbank, ongegrond was, aangezien een dergelijke beslissing geen grond voor wraking kan vormen. De motivering van de procesbeslissing was niet zodanig dat deze als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. De tweede wrakingsgrond, die zich richtte op de voorzitter, werd eveneens afgewezen. De wrakingskamer benadrukte dat rechters geacht worden elke zaak op zijn eigen merites te beoordelen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die duidden op vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek ongegrond was en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kon worden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/22
zaak- /rekestnummer: C/09/662465 / KG RK 24-329
Beslissing van 22 april 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. M.M.H. Zuketto te Maastricht,
strekkende tot de wraking van
mrs. F.X. Cozijn, D.L.S. Ceulen en P.L. van Montfoort,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 28 februari 2024 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 13 maart 2024.
1.2.
Op 8 april 2024 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij is verzoeker aanwezig geweest in de vorm van een telefoonverbinding via zijn advocaat. Verzoeker is bijgestaan door zijn raadsman mr. M.M.H. Zuketto.
1.3.
De rechters hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met parketnummer 09/256168-21 tegen [verzoeker] als verdachte. Deze strafzaak is op 28 februari 2024 ter zitting behandeld door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek tot wraking, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen, ondanks verzet hiertegen van de advocaat. De advocaat heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het aanstonds voortzetten van het onderzoek, omdat de verdediging tijd nodig heeft om onderzoekswensen te formuleren in verband met de gewijzigde tenlastelegging. De periode van de witwasverdenking is dermate ruim geworden, dat nader onderzoek nodig is. De rechtbank heeft de advocaat vervolgens een kwartier tot een halfuur de tijd gegeven om eventuele onderzoekswensen te formuleren. Deze beslissing is contra legem. Bovendien is deze tijd onvoldoende om de onderzoekswensen in kaart te brengen. De rechtbank geeft de verdediging niet de faciliteiten, middelen en de tijd om daadwerkelijk verweer te voeren. Hieruit wordt vooringenomenheid van alle leden van de rechtbank afgeleid. Ten aanzien van de voorzitter is daarnaast relevant dat hij deel uitmaakte van een zittingscombinatie die de verdachte eerder heeft veroordeeld, onder andere voor witwassen.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. De rechters wijzen in de reactie op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, waardoor een (tussen)beslissing van de rechtbank geen grond voor wraking oplevert. Daarnaast is de verdediging niet in een rechtens te respecteren belang geschaad. Het procesdossier is al minimaal een jaar hetzelfde. De voorgenomen wijziging van de tenlastelegging is drie weken voor de zitting al aangekondigd. Verzoeker heeft daar toen niet tegen geprotesteerd en heeft dus drie weken voorbereidingstijd gehad. Ten slotte is het gewijzigde tenlastegelegde feit relatief eenvoudig van aard. De rechtbank heeft, alle belangen afwegend, gemeend dat verzoeker dertig minuten voorbereidingstijd kon worden toegestaan. De voorzitter van de zittingscombinatie berust ook niet in de wrakingsgrond die tegen hem persoonlijk is gericht. De eerdere zaak betrof een andere verdenking en een andere periode. De voorzitter behandelt elke zaak op de eigen merites en volkomen onpartijdig.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de (tussen)beslissing, niet toewijsbaar is.
3.3.
Uit het wrakingsverzoek volgt dat verzoeker het niet eens is met de beslissing van de rechtbank om het verzoek tot wijziging van de tenlastelegging toe te wijzen, althans de beslissing om vervolgens aanstonds, slechts na een zeer korte onderbreking van een kwartier tot een halfuur, de behandeling voort te zetten. Deze wrakingsgrond kan niet anders worden opgevat dan als gericht tegen een door de rechtbank genomen procesbeslissing. Zoals uit het voorgaande volgt, kan een dergelijke beslissing als zodanig echter geen grond vormen voor wraking, zodat het verzoek in zoverre ongegrond is.
3.4.
Alleen als de motivering van die (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden.
Dat hiervan sprake is, is echter niet gebleken. Blijkens het proces-verbaal heeft de rechtbank na de wijziging van de tenlastelegging het onderzoek ter terechtzitting willen onderbreken, teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen onderzoekswensen te formuleren. Uit die omstandigheid blijkt niet van vooringenomenheid van de rechters. Daarbij weegt de wrakingskamer mee dat de wijziging van de tenlastelegging al drie weken vóór de zitting was aangekondigd en dat aan verzoeker de gelegenheid is geboden om aan te geven of, en zo ja hoeveel langer tijd (dan het voorstel van de rechtbank) hij nodig dacht te hebben voor het formuleren van onderzoekswensen.
3.5.
Het wrakingsverzoek op deze grond is niet toewijsbaar.
3.6.
Ook de tweede wrakingsgrond, gericht tegen de voorzitter, slaagt niet. Daartoe overweegt de wrakingskamer dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling geacht wordt iedere zaak op zijn eigen merites te beoordelen. Dat impliceert dat, als een geschetste omstandigheid (hier: een gevoerd verweer) in de ene zaak ongeloofwaardig wordt bevonden, die omstandigheid in een andere zaak niet zonder meer ook als ongeloofwaardig wordt aangemerkt. Er is pas reden voor een ander oordeel als uit bijzondere omstandigheden blijkt dat de rechter wel vooringenomen is ten aanzien van die omstandigheid of dat daaruit de objectieve schijn van vooringenomenheid ten aanzien van die verklaring blijkt. Daarvan is echter op geen enkele manier gebleken.
3.7.
De wrakingskamer acht in dat verband van belang dat de samenstelling van de meervoudige kamer in de vorige strafzaak (de zaak met parketnummer 09/755107-14) anders was dan in de huidige strafzaak en dat de voorzitter (slechts) één van de drie rechters in die meervoudige kamer was. In de huidige strafzaak is bovendien sprake van een andere verdenking en daarmee van een ander feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat om een andere pleegperiode met andere betalingen. Het enkele feit dat de meervoudige kamer een in de vorige strafzaak gevoerd verweer niet heeft gehonoreerd, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat er een zwaarwegende aanwijzing is voor het aannemen van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. Dat de betalingen in de huidige strafzaak deels zijn gedaan ten behoeve van een auto die verzoeker ook al ten tijde van de vorige strafzaak in zijn bezit had, doet daar niet aan af. De wrakingskamer kent bij deze beoordeling verder gewicht toe aan het feit dat de rechters het vonnis in de vorige strafzaak juist niet als bewijsmiddel in de lopende strafzaak hebben toegelaten.
3.8.
Niet is gebleken dat verzoeker door de voorzitter niet in de gelegenheid zou zijn of zou worden gesteld om het verweer te voeren en - na het formuleren van onderzoekswensen - te onderbouwen.
3.9.
Dit alles leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek ook op deze grond niet toewijsbaar is.
3.10.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. M.M.H. Zuketto;
• de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Keulen, E.E. Schotte en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Badermann en in het openbaar uitgesproken op
22 april 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.