ECLI:NL:RBDHA:2024:5887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
SGR 22/1755 en SGR 24/836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor tijdelijke padelbanen en lichtmasten in Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024, worden de beroepen van eisers, waaronder de Wijkvereniging, tegen de verleende omgevingsvergunningen voor het tijdelijk realiseren van vier padelbanen en het plaatsen van zestien lichtmasten beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de eiseres onvoldoende onderbouwing heeft geleverd voor haar bezwaren tegen het akoestisch rapport dat aan de vergunning ten grondslag ligt. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden met betrekking tot geluidsoverlast en de impact op het woon- en leefklimaat ongegrond zijn. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder de omgevingsvergunningen heeft aangevraagd en dat de besluiten van de gemeente om deze vergunningen te verlenen rechtmatig zijn. De rechtbank wijst erop dat de bescherming van diersoorten niet kan leiden tot vernietiging van het besluit, gezien het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten ongegrond en het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk voor zover ingediend namens anderen dan eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van akoestische onderzoeken in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/1755 en SGR 24/836
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2024 in de zaken tussen
de [eiseres] Wijkvereniging en anderen, uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman),
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Yildirim).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit Den Haag, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. I.L. Haverkate).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghouder voor het tijdelijk realiseren van vier padelbanen (SGR 22/1755) en het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk plaatsen van zestien lichtmasten (SGR 24/836).
1.1. Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning voor het tijdelijk realiseren van vier padelbanen met het besluit van 9 juni 2021 (primair besluit I) verleend. Met het besluit van 3 februari 2022 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij primair besluit I gebleven. Met het besluit van 21 oktober 2022 (primair besluit II) heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning voor het tijdelijk plaatsen van zestien lichtmasten verleend. Met het besluit van 23 april 2023 (bestreden besluit II) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij primair besluit II gebleven.
1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van [eiseres] Wijkvereniging
(eiseres), de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door ing. P. Zonneveld van “Het Geluidburo”, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder, bijgestaan door [naam 1] .
Waar gaat de zaak over?
2. Vergunninghouder heeft op 6 januari 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van vier padelbanen voor een periode van 9,5 jaar op zijn perceel, plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaatsnaam] . Op 15 maart 2021 is deze aanvraag gewijzigd naar het tijdelijk realiseren van vier padelbanen. Verder heeft vergunninghouder op 14 juli 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het tijdelijk plaatsen van zestien lichtmasten op zijn perceel.
2.1. Verweerder heeft met primair besluit I de aangevraagde omgevingsvergunning voor het tijdelijk realiseren van padelbanen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’.
2.2. Verweerder heeft verder met primair besluit II de aangevraagde omgevingsvergunning voor het tijdelijk plaatsen van zestien lichtmasten, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo, verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’.
2.3. Eisers vrezen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat in de wijk, voornamelijk vanwege geluidsoverlast, en hebben daarom bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het beroep tegen bestreden besluit I behalve door eiseres is ingediend namens [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] en [naam 15] .
3.1. In het dossier bevindt zich geen machtiging van deze eisers. Ook een verzoek van de rechtbank aan de gemachtigde van eisers om toezending daarvan heeft geen resultaat opgeleverd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres medegedeeld dat hij de zaak van een collega heeft overgenomen en dat hij alleen optreedt voor eiseres. Dat betekent dat het beroep tegen bestreden besluit I voor zover ingediend door anderen dan eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres aan de hand van de beroepsgronden die zij tegen bestreden besluit I en II heeft aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.1. De aanvragen om een omgevingsvergunning zijn ingediend op 15 maart 2021 en 14 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
6. Ter plaatse van het bouwplan is het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) van kracht. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het betrokken perceel de bestemming ‘Bedrijf 1’. Daarnaast zijn de aanduidingen ‘beschermd stadsgezicht’ en ‘Waterwingebied’ opgenomen.
6.1. Zowel de aanleg van de tijdelijke padelbanen als de oprichting van de lichtmasten is in strijd met het artikel 5 van de planregels. Voor de padelbanen heeft verweerder vergunning verleend met toepassing van de kruimelgevallenregeling van artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de padelbanen planologisch aansluiten bij de ambities van de Gebiedsvisie Internationale Zone om het naastgelegen sportterrein uit te breiden met sportfaciliteiten en te diversifiëren. Verder zijn er geen onevenredige gevolgen voor de te beschermen waarden. Verweerder heeft hierbij het ingediende geluidsrapport van vergunninghouder toereikend geacht.
6.2. Voor het tijdelijk plaatsen van zestien lichtmasten heeft verweerder vergunning verleend met toepassing van de kruimelgevallenregeling van artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Bor. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de lichtmasten geen onaanvaardbare aantasting opleveren van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Hij baseert zich daarbij onder meer op het ingediende lichtonderzoek en vleermuisonderzoek.
6.3. Verweerder heeft de omgevingsvergunningen verleend op grond van de zogeheten kruimelgevallenregeling. Dat kan alleen als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]

Het beroep tegen het tijdelijk realiseren van vier padelbanen (SGR 22/1755)

Geluidsoverlast
7. Eiseres voert aan dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat de padelbanen leiden tot een onevenredige verslechtering van het woon- en leefklimaat in de wijk door geluidhinder. Zij stelt dat het geluidsonderzoek van vergunninghouder dat ten grondslag ligt aan bestreden besluit I tekortschiet. Eiseres onderbouwt haar betoog met een contra-expertise, uitgevoerd door ‘Kraaij Akoestisch Adviesbureau’ (KAA).
Bedrijfswoning
8. Eiseres betoogt dat de VNG-brochure geen onderscheid maakt tussen burgerwoningen en bedrijfswoningen, hetgeen volgens eiseres inhoudt dat de richtwaarden uit de VNG-brochure ten onrechte niet zijn toegepast op de bedrijfswoning.
8.1.
Ter zitting heeft eiseres deze beroepsgrond ingetrokken. De rechtbank bespreekt deze beroepsgrond daarom niet.
Geluidsrapporten
9. Adviesbureau Het Geluidburo heeft voor de vergunningverlening een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn neergelegd in het rapport van 9 augustus 2021. Bij deze berekening is uitgegaan van een bronvermogen van 91 dB(A). In het rapport is uitgegaan van een representatieve bedrijfssituatie met 75% effectieve speeltijd, vanwege de hoeveelheid recreatieve spelers. Het omgevingsgeluid en stemgeluid worden buiten beschouwing gelaten. Volgens Het Geluidburo is de avondperiode de maatgevende etmaalperiode. Dit impliceert een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A) in de avondperiode. De hoogst berekende waarde bij twee woningen aan de Maurits de Brauwweg bedraagt 44 dB(A). Het Geluidburo concludeert dat de padelbanen voldoen aan de wettelijke grenswaarden van het Activiteitenbesluit. Dit rapport is aangevuld op 4 juli 2022 met de resultaten van geluidmetingen bij een bestaande padelbaan. Daarbij is opnieuw een waarde van 91 dB(A) bepaald voor het bronvermogen.
9.1.
Op verzoek van eiseres heeft KAA het akoestisch onderzoek van Het Geluidburo beoordeeld en een eigen onderzoek verricht. Volgens KAA bevat het rapport onvoldoende onderbouwing dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De contra-expertise is gebaseerd op een drietal metingen in de tuin van de woning aan de [adres 2] in [plaatsnaam] tussen 18:30 en 19:30, terwijl alle vier de padelbanen in gebruik waren. Daarbij werden waardes gemeten tot 47,2 dB(A), waar nog de straffactor van 5dB(A) wegens impulsachtig karakter van het geluid (de straffactor) bij moet worden opgeteld. Volgens eiseres blijkt hieruit dat de berekeningen van Het Geluidburo niet kloppen. Verder betwijfelt eiseres ook de juistheid van het gebruikte bronvermogen en bodemfactor en is volgens haar uitgegaan van een onjuiste representatieve bedrijfssituatie.
9.2.
Verweerder heeft op 17 oktober 2022 gereageerd op het akoestisch onderzoek van KAA door aan te geven dat het onderzoek van KAA niet representatief is. Verweerder onderbouwt dit standpunt door aan te geven dat slechts kort is gemeten en niet kenbaar rekening is gehouden met weercondities, gevelreflectie en achtergrondgeluid door het verkeer.
9.3.
De rechtbank overweegt dat eiseres ter zitting heeft erkend dat de geluidsmeting niet representatief is. In het navolgende zal de rechtbank de geluidmeting dan ook niet betrekken bij haar oordeel. De rechtbank zal verder wel ingaan op de beroepsgronden die zien op de gestelde tekortkomingen in het akoestisch rapport van Het Geluidburo.
Bronvermogen
10. Volgens eiseres is verweerder ten onrechte uitgegaan van een bronvermogen van 91 dB(A). Deze waarde is niet onderbouwd met geluidsmetingen. Volgens eiseres dient het bronvermogen op 94 tot 96 dB(A) gesteld te worden. Daarnaast dient de straffactor volgens eiseres al bij de bepaling van het bronvermogen toegepast te worden.
10.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een bronvermogen van 91 dB(A) representatief is voor padelbanen. Dit bronvermogen wordt breed gedragen en daardoor veel gebruikt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de STAB in procedures over padelbanen van deze waarde uitgaat en dat dit ook gebruikelijk is bij geluidsbureaus. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat toepassing van de straffactor eerst aan de orde is bij de berekening van de geluidbelasting en de toetsing aan het beoordelingsniveau van 45 dB(A) voor de avondperiode. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat gebruik is gemaakt van een onjuist bronvermogen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het aanvullend akoestisch rapport van Het Geluidburo van 4 juli 2022 eveneens een bronvermogen van gemiddeld 91 dB(A) blijkt. Daarbij is ervan uitgegaan dat 75% van de tijd recreatief zal worden gespeeld en 25% sportief, hetgeen de rechtbank aannemelijk voorkomt. Eiseres heeft daar onvoldoende tegenover gesteld. Het betoog slaagt niet.
Bodemfactor
11. Eiseres brengt naar voren dat bij de berekening van de geluidbelasting vanwege de padelbanen is uitgegaan van een te hoog absorberend vermogen van de bodem. De berekeningen van het geluidsrapport zijn gedaan aan de hand van een bodemfactor van 0,8, terwijl dat 0,3 had moeten zijn.
11.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de gebruikte bodemfactor een marginale impact heeft. Bij padelbanen heeft het bodemgebied vaak een bodemfactor van 0,6. Deze bodemfactor wordt bij veel onderzoeken omtrent padelbanen gehanteerd. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat daar in de berekening ook van is uitgegaan, maar dat in het akoestisch rapport per abuis 0,8 is vermeld. De rechtbank ziet geen reden aan dit betoog te twijfelen. Eiseres heeft hier ook geen argumenten tegen aangevoerd. Het betoog slaagt derhalve niet.
Representatieve bedrijfssituatie
12. Volgens eiseres is bij de berekening van de geluidbelasting niet met alle geluidsbronnen rekening gehouden. Ook het stemgeluid en het geluid van verkeer hadden in beschouwing moeten worden genomen. Daarnaast is uitgegaan van een onjuiste representatieve bedrijfssituatie. Daarbij moet in het kader van een worst case-scenario worden uitgegaan van een bezettingsgraad van 100% en niet van 75%, zoals Het Geluidburo heeft gedaan.
12.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het geluidsrapport op een reële situatie moet zien. Dit is volgens het rapport van Het Geluidburo een bezettingsgraad van 75%. De overige 25% van de tijd wordt gebruikt voor zaken zoals gesprekken, wisselingen en het rapen van ballen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat 75% een lage schatting is en dat tegenwoordig algemeen wordt uitgegaan van een bezettingsgraad van 80%. Dit levert een verschil in geluidbelasting op van slechts 0,2 dB(A). Daarnaast is in het rapport onderbouwd dat stemgeluid en het geluid van verkeer akoestisch niet relevant zijn.
12.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport van Het Geluidburo draagkrachtig onderbouwd dat het stemgeluid en geluid van verkeer niet meegenomen moeten worden bij de bepaling van de geluidbelasting. Verder heeft verweerder kunnen uitgaan van een reële bezettingsgraad bij de beoordeling van de geluidbelasting. Aannemelijk is dat een bezettingsgraad van 80% overeenkomt met een representatieve bedrijfssituatie. Gelet op het geringe verschil in geluidbelasting is niet aannemelijk dat dit een overschrijding van de geluidsnorm van 45 dB(A) oplevert. Er is immers ruimte voor speling tussen de gemeten 44 dB(A) en de geluidsnorm van 45 dB(A). Het betoog slaagt niet.

Het beroep tegen het tijdelijk plaatsen van zestien lichtmasten (SGR 24/836)

Ruimtelijke aanvaardbaarheid
13. Eiseres is van mening dat ook in verband met bestreden besluit II onvoldoende onderzoek is verricht naar de akoestische gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de wijk. De lichtmasten maken het mogelijk om ook als er geen daglicht is de padelbanen te gebruiken. Dit leidt mogelijk tot een overschrijding van de geluidsnormen.
13.1.
Verweerder wijst erop dat het afwijken van het bestemmingsplan enkel op de hoogte van de lichtmasten ziet. Geluidhinder is daarbij niet relevant.
13.2.
De rechtbank overweegt dat in het geluidsonderzoek van Het Geluidburo is uitgegaan van een worst case-scenario. Daarbij is de avondperiode, van 19:00 uur tot 23:00 uur, bepalend geacht voor de beoordeling van de geluidbelasting. Ter zitting is door vergunninghouder toegelicht dat de openingstijden zich beperken tot de dag- en avondperiode. Aanvankelijk is uitgegaan van een openstelling tot uiterlijk 22:00 uur, maar dat is inmiddels verlengd tot 22:30 uur. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het onderzoek van Het Geluidburo bij de berekening van de geluidbelasting is uitgegaan van een openstelling tot 22:00 uur. Er is geen beperking van de openingstijden aan het besluit verbonden op grond van de overweging dat dit kan leiden tot een toename van de geluidbelasting met maximaal 1dB(A). Ook dit past binnen de spelingruimte die vergunninghouder heeft voordat de geluidsnorm wordt overschreden. Dit houdt in dat sprake is van een maximale totale toename van 1,2 dB(A). Naar het oordeel van de rechtbank is het voldoende aannemelijk dat dit niet zal leiden tot een relevante overschrijding van de wettelijke grenswaarde van 45 dB(A) van het Activiteitenbesluit. In het licht van het bovenstaande heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de lichtmasten voor een overschrijding van de geluidsnormen zullen zorgen. Het betoog slaagt niet.
14. Ook overigens had verweerder volgens eiseres moeten motiveren waarom de lichtmasten ruimtelijk aanvaardbaar zijn.
14.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in primair besluit II heeft overwogen dat de lichtmasten slechts beperkt hoger zijn dan de reeds toegestane hekwerken. Bovendien zijn de lichtmasten van het naastliggend hockeyterrein veel hoger. De verlichting is helder ingepast in de bestaande kolommen van het hekwerk zonder extra mastconstructie. De impact op het rijksbeschermd standsgezicht is minimaal en acceptabel. Op deze wijze heeft verweerder toereikend gemotiveerd dat de lichtmasten ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Eiseres heeft hiertegen geen concrete argumenten ingebracht. Het betoog slaagt niet.
Bescherming van diersoorten
15. Ten slotte had er in de visie van eiseres nader onderzoek moeten worden verricht naar het voorkomen van vleermuizen en de jaarrond beschermde huismus en gierzwaluw. Deze vogelsoorten zijn namelijk met name gevoelig voor impulsgeluiden, maar daar is geen aandacht aan besteed in het ecologisch onderzoek. Verweerder kan zich dan ook niet op het standpunt stellen dat gevolgen op voorhand uitgesloten zijn, zeker gelet op het feit dat het terrein al tien jaar braak heeft gelegen. Volgens eiseres valt deze bescherming van diersoorten binnen de definitie van een goed woon- en leefklimaat.
15.1.
Verweerder werpt eiseres het relativiteitsvereiste tegen. Daarnaast stelt verweerder zicht op het standpunt dat voldoende onderzoek is verricht, aangezien de bedrijfswoning niet gesloopt gaat worden. Pas wanneer de bedrijfswoning wordt gesloopt is nader onderzoek nodig.
15.2.
Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eisende partij door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eisende partij.
15.3.
De rechtbank overweegt dat in artikel 2 van de statuten van eiseres als doelstelling staat vermeld het beschermen van een goed woon- en leefklimaat in de wijk [wijk 1] , [wijk 2] , [wijk 3] en [wijk 4] . Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kunnen de belangen van burgers met betrekking tot een Natura 2000-gebied dusdanig verweven zijn met het algemene belang dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van de betrokkene. [2] Van een dergelijke situatie is hier echter geen sprake. Het betreft hier niet een Natura 2000-gebied en het betreft hier niet een natuurlijk persoon, maar een rechtspersoon. [3] Een goed woon- en leefklimaat in de wijk omvat naar het oordeel van de rechtbank niet de bescherming van diersoorten. Dit betekent dat de beroepsgrond van eiseres over de bescherming van diersoorten vanwege het relativiteitsvereiste niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Deze grond hoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.
Conclusie en gevolgen
16. Het beroep tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk voor zover ingediend namens anderen dan eiseres.
17. Het beroep van eiseres tegen de bestreden besluiten I en II is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart
  • het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk voor zover ingediend namens [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] en [naam 15] ;
  • de beroepen van eiseres tegen bestreden besluit I en II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:811.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 r.o.4.7.