ECLI:NL:RBDHA:2024:5827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL24.15246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de gronden voor de inbewaringstelling van een vreemdeling

Op 22 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die in Nederland verblijft zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 april 2024, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 16 april 2024, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd de rechtsgeldigheid van de maatregel betwist. Eiser stelde dat hij nooit een kopie van de maatregel had ontvangen en dat de redenen voor zijn inbewaringstelling niet duidelijk waren gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig aan eiser was uitgereikt, ondanks zijn bewering dat hij deze niet had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser dat er een lichter middel toegepast had moeten worden en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom geen andere, minder dwingende maatregelen effectief zouden zijn.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter A.S. Gaastra, in aanwezigheid van griffier P.I. van der Meer. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is de maatregel van bewaring aan eiser uitgereikt?
1. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig aan hem bekend is gemaakt, omdat deze niet aan hem is uitgereikt. Eiser heeft nooit een kopie van de aan hem opgelegde maatregel ontvangen. Bovendien is eiser niet op een manier die voor hem begrijpelijk is duidelijk gemaakt waarom hij in bewaring is gesteld.
1.1.
De rechtbank stelt vast dat in de maatregel van bewaring staat vermeld dat een afschrift van de maatregel onmiddellijk aan eiser is uitgereikt. Omdat het gaat om een op ambtseed opgemaakt document, ziet de rechtbank in de enkele stelling van eiser dat hij de maatregel niet heeft ontvangen, geen reden om aan de uitreiking van die maatregel te twijfelen. Daarnaast heeft eiser op zitting aangegeven Nederlands te begrijpen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hij van de inhoud van de maatregel kennis heeft kunnen nemen. Daar komt bij dat zijn gemachtigde op zitting heeft aangegeven in kennis te zijn gesteld van de maatregel, zodat eventuele onduidelijkheden door haar toegelicht konden worden.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op zitting de zware grond 3d heeft laten vallen. Deze legt de staatssecretaris dus niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag.
2.2.
Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat wat eiser aanvoert tegen de zware grond 3b en de lichte grond 4a niet slaagt. Dat eiser bij het opleggen van de huidige maatregel van bewaring al in bewaring verbleef, omdat hij direct voorafgaand aan de huidige maatregel op een andere grondslag in bewaring zat, maakt niet dat de zware grond 3b niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Ook eerdere gedragingen kunnen in dit kader namelijk aan eiser worden tegengeworpen. Eiser heeft zich in het verleden gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. [1] Voor de zware grond 3b is voldoende dat hij feitelijk juist is. [2] Dat onduidelijk is op welke verplichtingen van Hoofdstuk 4 van het Vb 2000 worden gedoeld bij het tegenwerpen van de lichte grond 4a volgt de rechtbank verder niet. In de maatregel van bewaring staat gemotiveerd dat dit de artikelen 4.21 en 4.39 van het Vb 2000 betreffen. De staatssecretaris heeft ook voldoende gemotiveerd waarom hieruit een onttrekkingsrisico volgt. De zware grond 3b en de lichte grond 4a kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de overige gronden kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd waarom geen lichter middel wordt toegepast?
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast. Eiser kan bij zijn in Nederland wonende familie verblijven en zich in de tussentijd melden bij de staatssecretaris.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Zoals de staatssecretaris op zitting terecht heeft betoogd is een logeeradres niet hetzelfde als een vaste woon- of verblijfplaats. De staatssecretaris heeft, gelet op het onttrekkingsrisico, voldoende gemotiveerd waarom het gelet daarop voor hem onvoldoende vaststaat dat eiser daadwerkelijk vindbaar zou zijn op het door hem opgegeven logeeradres. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Handelt de staatssecretaris voldoende voortvarend?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting, omdat met hem nog geen vertrekgesprek is gevoerd.
4.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Uit het dossier blijkt dat voor eiser op 10 april 2024 een laissez-passer is aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten. Dit merkt de rechtbank aan als een handeling gericht op het vertrek van eiser. Door uiterlijk op de vijfde dag van de inbewaringstelling een uitzettingshandeling te verrichten, handelt de staatssecretaris voldoende voortvarend. Dat met eiser nog geen vertrekgesprek is gevoerd doet daaraan niet af. Het voeren van een vertrekgesprek is namelijk niet de enige mogelijke uitzettingshandeling die de staatssecretaris kan verrichten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. P.I. van der Meer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 8 maart 2024, NL24.6880 en NL24.7891 (niet gepubliceerd), over een eerder aan eiser opgelegde maatregel van bewaring.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:829.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.