ECLI:NL:RBDHA:2024:5818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
23/2615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging van Afghanistan naar Nederland

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overbrenging naar Nederland. Eiseres, afkomstig uit Afghanistan, had een aanvraag ingediend die op 17 oktober 2022 door de minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoet aan de criteria voor overbrenging zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 11 oktober 2021. Eiseres betwist dat zij niet tot de in de Kamerbrief genoemde groepen behoort en stelt dat de aanmeldtermijn niet strikt moet worden gehanteerd. De rechtbank oordeelt echter dat de minister op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt. De rechtbank wijst erop dat het beleid van de minister buitenwettelijk en begunstigend is, en dat de minister beleidsruimte heeft om vereisten vast te stellen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres en haar gezin niet naar Nederland worden overgebracht en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit Afghanistan, eiseres

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [naam].

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 17 oktober 2022 heeft Cordaid namens eiseres verweerder verzocht om haar, haar gezin en haar moeder over te brengen naar Nederland. Eiseres stelt van 1 juli 2019 tot 31 augustus 2020 te hebben gewerkt als Business and Economic Expert in het programma Bright Future van (onder meer) Cordaid in Afghanistan.
Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiseres niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiseres behoort niet tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief). [1] Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de ngo Cordaid eiseres pas (ruim na) 15 november 2021, en daarmee te laat, heeft voorgedragen voor overbrenging.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres betwist het standpunt van verweerder dat zij niet behoort tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen, omdat zij te laat zou zijn aangemeld. Volgens eiseres is de speciale voorziening niet in tijd beperkt en is het aanmelden niet aan enige beperking gebonden. De uiterste aanmelddatum van 15 november 2021 was een interne werkafspraak, die niet aan eiseres kan worden tegengeworpen. Bovendien heeft verweerder in de praktijk de termijn niet strikt toegepast. Het is daarom in strijd met het gelijkheidsbeginsel om in het geval van eiseres de termijn wel strikt te handhaven. Eiseres meent wel onder het beleid te vallen en dat haar iets wordt onthouden waar zij recht op heeft. Zelfs als het begunstigend beleid zou zijn, dan is de toepassing ervan onevenredig en daarmee in strijd met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tot slot stelt eiseres dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder haar niet in bezwaar heeft gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1.
Het gaat hierbij onder meer om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde ngo’s als zij sinds 1 januari 2018 ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De ngo’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
4.2.
Ook personen (en hun kerngezinnen) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3.
Over dit beleid heeft de Afdeling twee richtinggevende uitspraken [2] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [3] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
4.4.
Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin ‘iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is’. [4]
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader. Daarbij wijst de rechtbank er op dat uit het gestelde onder 4.3. volgt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiseres niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt. Het is een beleidskeuze van het kabinet geweest om voor de twee in de Kamerbrief genoemde groepen een speciale voorziening te treffen. Deze beleidskeuze kan in rechte slechts terughoudend worden getoetst. Verweerder heeft ervoor gekozen om de desbetreffende ngo’s uit te nodigen om medewerkers voor te dragen, omdat de ngo’s een goed in beeld hadden welke medewerkers in aanmerking zouden komen voor de speciale voorziening. Verweerder heeft met het oog op een snelle overbrenging met de ngo’s afgesproken dat zij tot 15 november 2021 medewerkers konden voordragen voor overbrenging. [5] Vervolgens heeft verweerder de datum van 15 november 2021 in de praktijk en in overleg met de ngo’s iets opgerekt. Aanmeldingen die tot en met december 2021 zijn ontvangen, heeft verweerder nog in behandeling genomen. Eiseres behoort niet tot de hier bedoelde groep nu Cordaid haar pas op 17 oktober 2022, dus ruim 11 maanden na de met verweerder afgesproken datum, heeft voorgedragen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt om die reden niet.
5.2.
Verder is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals hiervoor overwogen gaat het om buitenwettelijk begunstigend beleid, waarbij het kabinet beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten, zoals een uiterlijke termijn om te worden voorgedragen, vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. Daarnaast is er, anders dan eiseres heeft betoogd, bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging geen ruimte voor een verdergaande toetsing op de door de aanvrager aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden.
5.3.
Tot slot stelt eiseres dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder haar niet in bezwaar heeft gehoord. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. De hoorplicht is in de bezwaarfase niet geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres niet voldoet aan de criteria. Op de zitting zijn geen nieuwe dingen naar voren gekomen die dit anders maken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiseres, haar gezin en haar moeder over te brengen naar Nederland. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
3.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
4.ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
5.Kamerstukken II 2022/23, 27 925, nr. 934, blz. 3.