ECLI:NL:RBDHA:2024:5777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/09/663134 / JE RK 24-486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie jonge kinderen

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 maart 2024, wordt een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden verleend voor de kinderen [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend, omdat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin en de moeder heeft moeite om een veilige en stabiele omgeving te bieden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag, maar dat er grote zorgen zijn over haar draagkracht en emotionele beschikbaarheid. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2024 was de moeder aanwezig via videoverbinding, en de Raad heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing toegelicht. De kinderrechter oordeelt dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de hulpverlening moet worden geïntensiveerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er zal over drie maanden een toetsingsmoment plaatsvinden om de voortgang te evalueren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/663134 / JE RK 24-486
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[kind 1], geboren op [geboortedag 1] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 1] ,
[kind 2], geboren op [geboortedag 2] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
[kind 3], geboren op [geboortedag 2] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Looman te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 15 en 22 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder via een videoverbinding;
  • de advocaat van de moeder;
  • [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] .
2.2.
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij mondelinge beslissing buiten kantooruren op 30 december 2023 [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging verleend om [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 2 januari 2024. Bij beschikking van 2 januari 2024 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld tot 13 januari 2024 en bij beschikking van 10 januari 2024 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld tot
30 maart 2024. Voorts is bij de beschikkingen van 2 januari 2024 en 10 januari 2024 een machtiging verleend om [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging loopt tot 30 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek van de Raad strekt tot ondertoezichtstelling van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] voor de duur van een jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing in eerste instantie uit te spreken voor de duur van drie maanden en het verzoek voor het overige aan te houden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Er is sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen doordat zij bij de moeder opgroeien in een onveilige opvoedomgeving. Ten tijde van de uithuisplaatsing was de moeder dusdanig in de war dat de kinderen fysiek en emotioneel in gevaar waren. De Raad maakt zich zorgen over de draagkracht en de emotionele beschikbaarheid van de moeder en of zij de kinderen voldoende kan bieden wat zij nodig hebben. Het gaat om zeer jonge en daardoor kwetsbare kinderen die volledig afhankelijk zijn van hun verzorgers. Daar komt bij dat de vader wisselend (en op dit moment helemaal niet) betrokken is, waardoor de volledige zorg voor de kinderen op de moeder neerkomt en zij geen stabiele partner heeft die haar daarbij ondersteunt. Bij de begeleide bezoeken wordt gezien dat het lastig voor de moeder is om haar aandacht te verdelen over de kinderen en om in te spelen op de signalen van de kinderen. Daarnaast heeft de Raad zorgen over de directe verzorging van de kinderen. Gezien wordt dat de moeder moeite heeft met het op orde houden van het huis, dat zij schulden heeft en het lastig vindt om consequent afspraken na te komen. Het lukt de moeder daarbij onvoldoende om de situatie te overzien en de juiste keuzes te maken. Ondanks dat de moeder momenteel deels bereid is om de hulpverlening te aanvaarden, is zij onvoldoende in staat om de ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen. De draagkracht en de draaglast van de moeder zijn niet in balans, waardoor het de moeder niet lukt om de zorgen te verminderen. Door de veelheid aan problematiek, de ambivalente houding van de moeder ten aanzien van de hulpverlening en de kwetsbaarheid van de kinderen is strakke regievoering nodig om te werken aan de doelen en de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Het vrijwillig kader is daarvoor niet toereikend. Het is belangrijk dat de moeder ook praktische hulpverlening gaat ontvangen. Ter zitting heeft de Raad toegelicht dat de afgelopen manden geen signalen meer zijn gezien die wijzen op de verwardheid en de zorgelijke psychische gesteldheid van de moeder ten tijde van de uithuisplaatsing. De moeder heeft zelf te kennen gegeven dat het kwam door stress. Op het psychisch functioneren is dus verder geen zicht gekomen, maar de stressbeheersing van de moeder blijft nog wel een zorgpunt.
3.3.
Tevens is een langere uithuisplaatsing voor de kinderen noodzakelijk. Om toe te werken naar een thuisplaatsing is volgens de Raad de inzet van intensieve hulpverlening vanuit een veilige setting nodig om zo de moeder voldoende te kunnen ondersteunen en zicht te krijgen op haar leerbaarheid en mogelijkheden. De Raad denkt daarbij aan een moeder-kindhuis of een gezinsopname. Aandacht voor de belastbaarheid van de moeder is hierin belangrijk. Gezien de jonge leeftijd van de kinderen en de druk op de hechtingsrelatie is het belangrijk dat er zo snel mogelijk een plan komt voor het toewerken naar een gefaseerde thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. Het verloop van dit plan is afhankelijk van de draagkracht van de moeder en het belang van de kinderen moet daarbij steeds worden afgewogen. Met de betrokken hulpverlening moet ook worden bezien hoe het contact tussen de kinderen en de moeder opgebouwd kan worden. De Raad verzoekt daarom de machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden, waarbij zij vraagt om de machtiging uit te spreken voor de duur van drie maanden en het verzoek voor het overige aan te houden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder wil alle hulp aanvaarden om ervoor te zorgen dat er een situatie ontstaat die voor de kinderen veilig is. De moeder begrijpt dat dat op dit moment nog niet lukt omdat het in de thuissituatie nog niet allemaal op orde is, maar daarom wil de moeder juist zo snel mogelijk die hulp ontvangen. De moeder was ervan overtuigd dat zij nu al direct het traject in het moeder-kindhuis kon starten en daarin lijkt sprake te zijn van een miscommunicatie. De moeder wil zo snel mogelijk weer met haar kinderen zijn. Zij mist de kinderen enorm en de kinderen hebben haar ook nodig. De moeder vindt het ook niet fijn dat haar kinderen in verschillende pleeggezinnen zitten. Namens de moeder is naar voren gebracht dat drie maanden onder de huidige omstandigheden een reële termijn voor de uithuisplaatsing is zodat tegen het verzoek van de Raad geen verweer wordt gevoerd. Het is voor de moeder wel belangrijk dat het perspectief duidelijk is en dat zij zo snel mogelijk herenigd wordt met haar kinderen.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij had gehoopt al verder te zijn in de analysefase. Doordat er steeds nieuwe zorgen bij kwamen, is zij voornamelijk bezig geweest met oplossen van de acute problemen. Zo is voor de moeder een schuldhulpverlener ingezet, omdat vorige week duidelijk is geworden dat de moeder heel veel schulden heeft en vanaf het begin ook de huur van het huis niet heeft betaald. Dit kan mogelijk leiden tot een huisuitzetting op 2 mei a.s. Op advies van de schuldhulpverlening is daarom een bewindvoerder aangevraagd. De woningbouw is bereid om mee te werken maar de huisuitzetting is nog niet van de baan. Dit zorgt weer voor nieuwe zorgen. De gecertificeerde instelling weet op dit moment dan ook nog niet op welke termijn een gezinsopname of een plaatsing in een moeder-kind huis mogelijk zal zijn.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Uit het dossier en het besprokene ter zitting is duidelijk geworden dat er grote zorgen bestaan over de opvoedsituatie bij de moeder. De woning waar de kinderen verbleven was niet op orde en ten tijde van de (spoed)uithuisplaatsing waren er zorgen over zowel de fysieke als de emotionele verzorging van de kinderen. Daarnaast bestaan er zorgen over de draagkracht van de moeder en of zij emotioneel voldoende beschikbaar is voor de kinderen. De moeder moet de opvoeding alleen dragen en het gaat om drie zeer jonge kinderen die veel van haar vragen. Tijdens de begeleide bezoeken wordt gezien dat het soms lastig voor de moeder is om haar aandacht te verdelen en dat het de moeder soms onvoldoende lukt om aan te sluiten bij de kinderen. Daarnaast heeft de moeder omvangrijke schulden en dit leidt ook weer tot nieuwe zorgen, zoals een dreigend verlies van de woning. De kinderrechter ziet dat de moeder haar best doet om alles zo goed mogelijk te doen, maar door de complexiteit en veelheid van de zorgen is de moeder onvoldoende bij machte om zelf de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De kinderrechter benadrukt dat het niet lijkt te gaan om onwil, maar om onmacht. Om een veilige opvoedomgeving te creëren is het daarom noodzakelijk dat de jeugdbeschermer betrokken blijft. De jeugdbeschermer kan de moeder ondersteunen, de noodzakelijke en passende hulp inzetten en hierover regie voeren en zij kan de ontwikkeling van de kinderen blijven monitoren. Ondanks dat er geen zorgelijke signalen over de psychische gesteldheid van de moeder meer naar voren zijn gekomen, is het volgens de kinderrechter wel belangrijk dat ook voor het reguleren van de stress bij de moeder aandacht blijft, nu de kinderen nog volledig afhankelijk zijn van de moeder. Gelet op de forse zorgen, de complexe problematiek en het feit dat de meeste hulpverlening nog ingezet moet worden, is een termijn van een jaar voor de ondertoezichtstelling passend en geboden.
5.3.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Gezien de eerder genoemde zorgen is het op dit moment nog niet mogelijk dat de kinderen bij de moeder thuis verblijven. Het is noodzakelijk dat eerst passende hulpverlening wordt ingezet, zodat een stabiele en veilige opvoedsituatie wordt gecreëerd. Het is belangrijk dat de gecertificeerde instelling een duidelijk plan opstelt, waarin zij aangeeft welke stappen nog nodig zijn om te komen tot een gezinsopname of een plaatsing in een moeder-kindhuis om vervolgens toe te werken naar een thuisplaatsing. De moeder heeft een grote behoefte aan duidelijkheid en het ligt daarom op de weg van de gecertificeerde instelling om de moeder goed mee te nemen in dit plan, zodat de moeder ook weet waar zij aan toe is en wat zij kan verwachten. Gelet op de jonge leeftijd van de kinderen en de daarmee verband houdende (relatief korte) aanvaardbare termijn is het van groot belang dat er met voortvarendheid wordt gehandeld. Naar het oordeel van de kinderrechter is het daarom belangrijk dat over drie maanden opnieuw een toetsingsmoment plaatsvindt zodat kan worden bezien wat de stand van zaken is en welke stappen nog gezet moeten worden. De verwachting is dat er dan ook meer duidelijk is over het concrete plan voor een plaatsing in een moeder-kindhuis dan wel een gezinsopname. De kinderrechter zal daarom het verzoek zoals gedaan door de Raad toewijzen. De kinderrechter verzoekt de Raad om uiterlijk twee weken vóór de nader te bepalen zitting aan te geven of het verzoek wordt gehandhaafd en verzoekt de gecertificeerde instelling een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbenden toe te zenden over de laatste stand van zaken.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 28 maart 2024 tot 28 maart 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 28 maart 2024 tot 28 juni 2024;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting,
gelegen vóór 28 juni 2024 bij mr. E.E Schotte, tegen welke zitting de Raad, de gecertificeerde instelling, de moeder en haar advocaat dienen te worden opgeroepen;
6.4.
verzoekt de Raad om twee weken vóór die zitting de rechtbank te laten weten of het verzoek voor het overige wordt gehandhaafd;
6.5.
verzoekt de gecertificeerde instelling om twee weken vóór die zitting de rechtbank en de belanghebbenden een schriftelijke update toe te zenden over de laatste stand van zaken;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024 door mr. E.E. Schotte, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 9 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.