ECLI:NL:RBDHA:2024:5774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/09/663091 / JE RK 24-473 & C/09/663700 / JE RK 24-561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en afwijzing verzoek benoeming bijzondere curator in jeugdzorgzaak

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 maart 2024, wordt een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de minderjarige [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden. De kinderrechter oordeelt dat deze maatregel noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige], die een bovengemiddelde opvoedbehoefte heeft. De kinderrechter benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige] op een stabiele plek verblijft waar aan zijn opvoedbehoeften kan worden voldaan. De kinderrechter wijst erop dat er nog onvoldoende duidelijkheid is over de mogelijkheden voor terugplaatsing bij de ouders of bij de familie van de moeder, en dat er meer onderzoek nodig is naar de opvoedcapaciteiten van de ouders en de familie van de moeder.

Daarnaast wordt het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator afgewezen. De kinderrechter stelt vast dat er geen evident strijdige belangen zijn tussen de ouders en de minderjarige, en dat de jeugdbeschermer, die als neutraal persoon optreedt, de belangen van [minderjarige] al behartigt. De kinderrechter roept de gecertificeerde instelling op om de komende maanden actief te werken aan het contactherstel tussen [minderjarige] en zijn ouders, en om diagnostisch onderzoek te laten uitvoeren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de behandeling van het verzoek voor het overige wordt aangehouden tot een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: I. C/09/663091 / JE RK 24-473 (machtiging tot uithuisplaatsing) & II. C/09/663700 / JE RK 24-561 (benoeming bijzondere curator).
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter
I.
Machtiging tot uithuisplaatsing
II.
Afwijzing verzoek benoeming bijzondere curator ex artikel 1:250 BW
in de zaak naar aanleiding van het op 15 maart 2024 ingekomen verzoek van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. W. J. Vroegindeweij te Katwijk,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W.G. Nieman te Leiden,
en het op 27 maart 2024 ingekomen verzoek namens de vader (verzoek II), waarbij de gecertificeerde instelling en de moeder voornoemd als belanghebbenden worden aangemerkt.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 15 maart 2024;
  • het verweerschrift van de advocaat van de moeder van 26 maart 2024;
  • het e-mailbericht, met zelfstandig verzoek tot benoeming bijzondere curator, van de advocaat van de vader van 27 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 oktober 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 31 oktober 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 januari 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 31 juli 2024.

3.De verzoeken

Machtiging tot uithuisplaatsing

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Sinds begin januari 2024 verblijft [minderjarige] in een gezinshuis. De plek in het gezinshuis is een crisisplaatsing. Dit betekent dat [minderjarige] maximaal 12 weken in dit gezinshuis kan verblijven. De gecertificeerde instelling is dan ook op zoek gegaan naar een vervolgplek voor [minderjarige] en in eerste instantie achtte zij een plek in een gezinshuis het meest passend voor [minderjarige] . Door de schaarste aan plekken is het niet gelukt om een passende plek voor [minderjarige] in een gezinshuis te vinden. De gecertificeerde instelling heeft om die reden naar andere mogelijkheden gekeken, waarbij zij vooral heeft ingezet op een plek in de regio, zodat de omgang met de vader gemakkelijker en beter kan worden gefaciliteerd de mogelijkheden tot thuisplaatsing bij de vader zorgvuldig kunnen worden onderzocht. Dit heeft ertoe geleid dat de gecertificeerde instelling voor [minderjarige] een plek op een zorgboerderij in de regio heeft gevonden. [minderjarige] heeft baat bij veel beweging en geniet ervan om met andere kinderen en met dieren te zijn. Daarnaast heeft hij baat bij structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. [minderjarige] vertoont veel signalen van trauma en hechtingsproblemen. Om die reden is in de opvoeding extra aandacht nodig voor liefde, veiligheid, rust, voorspelbaarheid en traumasensitief handelen. De zorgboerderij heeft laten weten [minderjarige] te kunnen bieden wat hij nodig heeft en per 28 maart 2024 tot een plaatsing te kunnen overgaan. De huidige machtiging tot uithuisplaatsing loopt nog, maar doordat de zorgboerderij onder een andere categorie valt, is een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing (in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder) noodzakelijk.
Benoeming bijzondere curator
Door en namens de vader wordt verzocht tot benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige] ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Aan het verzoek ligt, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Volgens artikel 1:250 BW kan de rechter een bijzondere curator benoemen wanneer in zaken die de verzorging en opvoeding betreffen, de belangen van de met het gezag belaste ouder, dan wel van de voogd(en)/jeugdbeschermers, in strijd zijn met de belangen van de minderjarige. Hiervan is sprake in het geval van [minderjarige] . Ondanks de inzet van de advocaat is het de jeugdbeschermers niet gelukt om contact tussen de vader en [minderjarige] te realiseren, terwijl in twee beschikkingen van de kinderrechter duidelijk is gewezen op het belang daarvan. [minderjarige] heeft echter sinds de uithuisplaatsing in oktober geen enkel contact gehad met de vader. Een onlangs geplande omgang is kort van te voren door de gecertificeerde instelling afgeblazen De vader heeft liever dat het contact met de gecertificeerde instelling via zijn advocaat loopt, omdat de uithuisplaatsing heel veel met hem doet. Hoewel de advocaat meermaals contact heeft gezocht met de gecertificeerde instelling over het opstarten van de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] , krijgt zij geen (of met vertraging) reactie van de gecertificeerde instelling en worden uitdrukkelijke toezeggingen niet nagekomen. Dit terwijl de vader momenteel een andere houding heeft en rustiger is, waardoor hem niet langer verweten kan worden dat het aan hem ligt dat het contact tussen hem en [minderjarige] niet van de grond komt. Ook heeft [minderjarige] recht op ondersteuning, maar die wordt door de gecertificeerde instelling onvoldoende gegeven. Een bijzondere curator is daarom nodig.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling. De vader wil dat [minderjarige] , met passende hulp en ondersteuning, weer bij hem komt wonen. Eventueel kan een tussenstap worden ingebouwd waarbij de vader eerst met [minderjarige] in een soort vader-kindhuis verblijft. Volgens jurisprudentie van het EHRM moet een uithuisplaatsing echt het laatste redmiddel zijn en dat is hier niet het geval. De uithuisplaatsing is niet in het belang van [minderjarige] en de vader moet op grond van artikel 18 IVRK passende bijstand ontvangen. Volgens geldende jurisprudentie en de richtlijn uithuisplaatsing en terugplaatsing, moet in een betrekkelijk korte periode gewerkt worden aan de terugplaatsing. Zolang nog niet duidelijk is dat een thuisplaatsing niet meer aan de orde is, moet de gecertificeerde instelling aandacht besteden aan de het verbeteren van de thuissituatie, zodat de uithuisplaatsing niet langer duurt dan strikt noodzakelijk. Voorrang moet worden gegeven aan het ondersteunen van de opvoedcapaciteiten van de ouders in plaats van een uithuisplaatsing. De directe aanleiding voor het ingrijpen door de instanties was dat de vader zelf om hulp vroeg en volgens de Raad van de Kinderbescherming moest de uithuisplaatsing dan ook kort duren. Er is echter geen onderzoek gedaan naar alternatieven en evenmin naar de impact van de uithuisplaatsing op het gezin.
Namens de vader wordt verzocht een bijzondere curator te benoemen. Daarnaast verzoekt de vader primair het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen zodat [minderjarige] zo snel mogelijk, eventueel met passende hulp, terug kan naar de vader die voorheen immers goed genoeg voor hem zorgde. Subsidiair wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor kortere duur. In deze periode moet dan in kaart gebracht worden wat ervoor nodig is om de vader zelf weer de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te kunnen laten nemen. Het is daarbij voor de vader lastig dat hij niet op de hoogte wordt gesteld van bepaalde zaken en dit leidt ook tot irritatie. Zo was het bij de vader niet bekend dat de plaatsing in het gezinshuis een tijdelijke plaatsing was. De kinderrechter was hiervan ook niet op de hoogte bij de vorige zitting en dat is kwalijk.
4.2.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de gecertificeerde instelling. Een uithuisplaatsing moet zo kort en zo thuis mogelijk zijn. Daarom wil de moeder dat [minderjarige] bij haar familie, namelijk bij de opa en oma moederszijde of bij de broer van de moeder, gaat verblijven. Deze plaatsing bij familie is in het belang van [minderjarige] . Hij heeft hier al eerder verbleven en de opa en oma moederszijde hebben altijd een grote rol gespeeld in de verzorging en het leven van [minderjarige] . Ook gelet op de hechting en loyaliteit is een plaatsing van [minderjarige] bij de familie van de moeder in zijn belang. Daarnaast was het voor de moeder niet duidelijk dat het ging om een tijdelijke plaatsing bij het gezinshuis. Dit klemt temeer omdat de wens van de moeder voor een plaatsing bij haar familie al langer bekend was en deze optie (al dan niet in combinatie met een verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder/zorgboerderij) in de tussentijd had kunnen worden onderzocht. De familie van de moeder is in staat [minderjarige] een trauma-sensitieve opvoeding te geven en zij kunnen hem rust, veiligheid, stabiliteit, liefde en geborgenheid bieden. Verder staan zij open voor adviezen en voor de hulpverlening die nodig is voor [minderjarige] . Ook is er niet langer sprake van spanningen tussen de familie van de moeder en de vader. Een plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is daarom niet noodzakelijk. Primair wordt dan ook afwijzing van het verzoek van de gecertificeerde instelling bepleit. Subsidiair stelt de moeder zich op het standpunt dat de gronden voor een uithuisplaatsing aanwezig zijn voor de duur van maximaal drie maanden. Ter zitting heeft de advocaat nog benadrukt dat het vóór de uithuisplaatsing een stuk beter ging met [minderjarige] dan op dit moment. Hij ging toen nog wel naar school en naar sportclubs en had sociale contacten. Voor diagnostisch onderzoek of het werken aan zijn trauma’s is een uithuisplaatsing ook niet nodig. De moeder ondersteunt het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator. Volgens de moeder heeft de mening van [minderjarige] de afgelopen maanden niet vooropgestaan.
4.3.
De gecertificeerde instelling stemt in met het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator. Deze kan kijken wat [minderjarige] nodig heeft, bijvoorbeeld ten aanzien van diagnostiek en behandeling. Verder kan de bijzondere curator zich richten op het perspectief van [minderjarige] .

5.De beoordeling

Machtiging tot uithuisplaatsing

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] is een jongen met een bovengemiddelde opvoedbehoefte die veel van zijn opvoeders vraagt. Het is in zijn belang dan ook noodzakelijk dat hij op een stabiele plek verblijft, waar kan worden tegemoetgekomen aan deze opvoedbehoefte en waar [minderjarige] zich op een positieve manier verder kan gaan ontwikkelen. Het is positief dat het met [minderjarige] in het gezinshuis beter gaat en het is dan ook spijtig dat [minderjarige] , na een relatief korte periode in het gezinshuis, opnieuw op een andere plek moet gaan verblijven. Het is belangrijk dat deze nieuwe plek aan [minderjarige] opnieuw de zorg en ondersteuning kan bieden die hij nodig heeft. De kinderrechter vindt het positief dat de vader een stuk rustiger is en complimenteert vader met de eerste stappen die hij daarin heeft gezet, maar momenteel is nog onvoldoende duidelijk of de vader in staat is om - met passende hulpverlening - tegemoet te komen aan de behoeften van [minderjarige] en hem de opvoedomgeving te bieden die hij nodig heeft. Daarnaast is op dit moment nog onvoldoende onderzocht of een terugplaatsing bij de familie van de moeder in het belang van [minderjarige] is en of de familie van de moeder voldoende in staat is om tegemoet te komen aan de specifieke opvoedbehoefte van [minderjarige] . Daar moet meer zicht op komen alvorens een (thuis)plaatsing bij de vader dan wel bij de familie van de moeder aan de orde kan zijn. Naar het oordeel van de kinderrechter is het daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat [minderjarige] de komende periode op de zorgboerderij verblijft waar hij de juiste ondersteuning en zorg krijgt. Hoewel de kinderrechter de plaatsing op dit moment dus noodzakelijk acht in het belang van [minderjarige] is het nodig dat gecertificeerde instelling de komende maanden een aantal cruciale stappen gaat zetten.
5.3.
Zolang er nog geen opvoedbesluit is genomen, moet - zoals ook terecht opgemerkt door de advocaat van de vader - het toewerken naar een thuisplaatsing en het inzetten van de daarvoor nodige hulpverlening, het hoofddoel van een machtiging tot uithuisplaatsing zijn. Hierin mag van de gecertificeerde instelling een actieve opstelling worden verwacht. Met het oog op een mogelijke thuisplaatsing is het van groot belang dat er contact is tussen [minderjarige] en de vader, zodat bezien kan worden hoe dit contact verloopt. Daarnaast is de vader voor lange tijd de hoofdopvoeder geweest van [minderjarige] en is het belangrijk dat deze band tussen de vader en [minderjarige] behouden blijft. Aan dit contactherstel dient de gecertificeerde instelling dan ook de hoogste prioriteit te geven en met het herstel daarvan moet zo spoedig gestart worden. Verder moet worden onderzocht hoe het contact tussen [minderjarige] en de moeder hersteld kan worden. Daarnaast is het, met het oog op de aanvaardbare termijn die, gelet op de leeftijd van [minderjarige] inmiddels al goeddeels verstreken is, belangrijk dat er in de komende periode duidelijkheid komt over zijn perspectief. De komende maanden moet worden onderzocht of een plaatsing bij de vader dan wel een plaatsing bij de familie van de moeder tot de mogelijkheden behoort en welke stappen daarvoor moeten worden gezet. [minderjarige] moet, doordat de plaatsing in het gezinshuis eindigt, opnieuw verhuizen. Dit brengt veel onrust mee terwijl [minderjarige] juist behoefte heeft aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Het is dan ook van groot belang dat [minderjarige] nu zo snel mogelijk geplaatst wordt op de plek waar hij verder gaat opgroeien zodat aan de onduidelijkheid die daar nu over bestaat een einde komt.
Ondanks dat in de beschikking van 18 januari 2024 (r.o. 5.5.) expliciet is overwogen dat diagnostiek nodig is, zodat er meer duidelijkheid komt over de oorzaak van het gedrag van [minderjarige] en zodat de bevindingen van dit onderzoek kunnen worden meegenomen bij het besluit over zijn perspectief, is ter zitting duidelijk geworden dat hierin nog geen concrete stappen zijn gezet. De kinderrechter vindt dit zeer zorgelijk: kostbare maanden zijn verstreken zonder dat er vorderingen zijn gemaakt. Naast het feit dat de uitkomst van het diagnostiektraject belangrijk is voor het bepalen van het perspectief van [minderjarige] , is het voor zijn ontwikkeling van groot belang dat hij zo snel mogelijk de hulp krijgt die hij nodig heeft. Pas als de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek bekend zijn, kan hem deze passende behandeling worden geboden. Dit diagnostiektraject dient nu dan ook met spoed te worden opgestart. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van drie maanden en het verzoek voor het overige aanhouden, zodat zij kan monitoren dat er nu echt stappen worden gezet waar het gaat om de diagnostiek en het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Vervolgens kan dan opnieuw getoetst worden wat het meest in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter verwacht dat de gecertificeerde instelling tegen die tijd ook meer zicht heeft op de richting waarin het perspectief zich ontwikkelt en concreet kan onderbouwen welke stappen zij daarvoor de afgelopen maanden heeft gezet. De kinderrechter sluit hiermee ook aan bij de termijn van zes maanden die daarvoor reeds is genoemd in de beschikking van 18 januari 2024.
5.4.
Ten slotte wil de kinderrechter benadrukken dat het van groot belang is dat de gecertificeerde instelling de ouders (al dan niet door tussenkomst van de advoca(a)t(en)) meeneemt in de ontwikkelingen en de ouders hier steeds tijdig van op de hoogte stelt. Voorkomen moet worden dat de ouders opnieuw voor verassingen komen te staan.
Benoeming bijzondere curator
5.5.
Ten aanzien van het verzoek van de vader tot het benoemen van een bijzondere curator oordeelt de kinderrechter als volgt. Ingevolge artikel 1:250 BW kan de kinderrechter een bijzondere curator benoemen om een minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De kinderrechter kan dit doen als - in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding of het vermogen van een minderjarige - de belangen van (een van) de met het gezag belaste ouders of voogd(en) in strijd zijn met die van de minderjarige. De kinderrechter moet beoordelen of zij die benoeming noodzakelijk acht en daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking nemen. Voor de benoeming van een bijzondere curator dient sprake te zijn van een belangenconflict tussen de minderjarige en de met gezag belaste ouder(s). Dit kan ook wanneer er een conflict is tussen de beide gezagdragende ouders en zij daardoor niet in staat zijn om de belangen van de minderjarige behoorlijk te behartigen.
5.6.
De stelling van de advocaat van de vader dat artikel 1:250 BW ook ziet op een situatie waarin sprake is van strijdige belangen van enerzijds de minderjarige en anderzijds de jeugdbeschermer volgt de kinderrechter niet. De voogd(en) zoals benoemd in artikel 1:250 BW, zijn wettelijke voogden en deze bepaling heeft geen betrekking op een jeugdbeschermer die een ondertoezichtstelling uitvoert. Naar het oordeel van de kinderrechter is onvoldoende concreet onderbouwd dat, en op welke wijze, de belangen van de ouders strijdig zijn met de belangen van [minderjarige] . Daarnaast is ook niet gesteld dat er sprake is van een zodanig conflict tussen de ouders dat zij niet in staat zijn de belangen van [minderjarige] behoorlijk te behartigen. Voor zover er al sprake is van strijdige belangen lijkt het daarbij vooral te gaan om strijdigheid van de belangen van enerzijds de ouders en anderzijds de gecertificeerde instelling. Naast het feit dat de kinderrechter geen evident strijdige belangen ziet, wordt er ook in de rechtspraak terughoudend omgegaan met het benoemen van een bijzondere curator als er al een ondertoezichtstelling loopt. Een jeugdbeschermer is namelijk een neutraal persoon die primair als taak heeft de belangen van de minderjarige te behartigen. De stappen die de komende periode nog moeten worden gezet, zoals het contactherstel tussen [minderjarige] en de ouders, het laten uitvoeren van diagnostiek en het bepalen van het perspectief zijn bij uitstek taken van de gecertificeerde instelling. De kinderrechter vindt het kwalijk dat de gecertificeerde instelling deze taken tot op heden onvoldoende ter hand heeft genomen, maar zij ziet daarin geen aanleiding om een bijzondere curator te benoemen. Het ligt dan ook op de weg van de gecertificeerde instelling om de voorgenoemde taken, in het belang van [minderjarige] , met voortvarendheid op te pakken. Daarbij neemt de kinderrechter ook in overweging dat [minderjarige] nog erg jong is zodat het voor hem nog erg lastig is de situatie in volle omvang te overzien en daarover zijn mening te geven. Ook kunnen de gesprekken met een bijzondere curator voor hem een extra belasting vormen. Het verzoek van de advocaat van de vader tot het benoemen van een bijzondere curator wordt daarom afgewezen.
6.
De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 28 maart 2024 tot 28 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting,
gelegen vóór 28 juni 2024 bij mr. E.E. Schotte, tegen welke zitting de gecertificeerde instelling, de vader en zijn advocaat en de moeder en haar advocaat dienen te worden opgeroepen;
6.4.
verzoekt de gecertificeerde instelling om twee weken vóór die zitting verslag uit te brengen van de laatste stand van zaken, waarin zij concreet ingaat op de punten benoemd in overweging 5.3. en haar standpunt geeft ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek;
6.5.
wijst af het verzoek namens de vader tot benoeming van een bijzondere curator.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.E. Schotte, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.