In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 december 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, van Syrische nationaliteit, stelt dat hij niet in staat is om zijn klachten over de situatie in Duitsland bij de Duitse autoriteiten in te dienen, omdat hij daar geen financiële middelen voor heeft en geen rechtsbijstand kan krijgen. Hij vreest bovendien dat hij bij terugkeer naar Duitsland in voorlopige hechtenis zal worden genomen.
De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de Europese mensenrechten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om bijzondere, individuele omstandigheden aan te tonen die een overdracht naar Duitsland tot onevenredige hardheid zouden maken. Het enkele feit dat eiser een broer in Nederland heeft, is hiervoor niet voldoende. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.