ECLI:NL:RBDHA:2024:5748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL23.40211
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 december 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, van Syrische nationaliteit, stelt dat hij niet in staat is om zijn klachten over de situatie in Duitsland bij de Duitse autoriteiten in te dienen, omdat hij daar geen financiële middelen voor heeft en geen rechtsbijstand kan krijgen. Hij vreest bovendien dat hij bij terugkeer naar Duitsland in voorlopige hechtenis zal worden genomen.

De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de Europese mensenrechten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om bijzondere, individuele omstandigheden aan te tonen die een overdracht naar Duitsland tot onevenredige hardheid zouden maken. Het enkele feit dat eiser een broer in Nederland heeft, is hiervoor niet voldoende. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40211

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.40212. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.3.
De aanvullende gronden die op 4 maart 2024, 23:35 uur, door de gemachtigde van eiser aan het dossier zijn toegevoegd worden gezien het feit dat deze nieuwe discussiepunten aansnijden en met het oog op de goede procesorde door de rechtbank buiten beschouwing gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Herhaling en inlassing zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris daarop volgens hen niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Asielaanvraag in Duitsland
6. Eiser stelt dat Duitsland zich niet houdt aan de verschillende internationale richtlijnen en dat de staatssecretaris in deze context ten onrechte stelt dat eiser hierover kan klagen bij de Duitse autoriteiten. Dit kan namelijk niet van eiser worden verlangd nu hij daar niet de financiële middelen voor heeft en hij bovendien in Duitsland geen rechtsbijstand krijgt om hem daarin bij te staan. Eiser herhaalt daarbij zijn vrees om bij terugkeer naar Duitsland in voorlopige hechtenis te worden genomen - welk risico blijkt uit het AIDA rapport d.d. 8 april 2022 (p. 53) – en dat het hem ontbreekt aan (financiële) middelen om over deze gang van zaken te klagen bij de autoriteiten. Eiser geeft bovendien aan dat hij tijdens de asielprocedure in Duitsland veelal verstoken is gebleven van een tolk - hetgeen overeenkomt met het gestelde in het AIDA-rapport van 8 april 2022 (p. 55) en wat is bevestigd in de AIDA-update van 6 april 2023 – en wat volgens eiser in strijd is met artikel 20 e.v. van de Procedurerichtlijn en artikel 13 EVRM. [2]
6.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de staatssecretaris er in het algemeen van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. [3] Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019. [4]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. De enkele stelling dat Duitsland zich niet houdt aan verschillende internationale richtlijnen is hiertoe niet toereikend. Daarbij overweegt de rechtbank dat artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft, hetgeen – waar de staatssecretaris terecht op wijst – bevestigd is door de Afdeling. [5] De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd handelt met deze richtlijn en dat eiser in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden. Hieruit volgt eveneens dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat niet is gebleken dat voor eiser geen mogelijkheid bestaat om een klacht in te dienen bij de hogere Duitse autoriteiten.
6.3.
Ten aanzien van de vrees van eiser om in Duitsland in voorlopige hechtenis te worden genomen overweegt de rechtbank dat uit de enkele verwijzing naar het AIDA-rapport niet volgt waarom dit in het specifieke geval van eiser aannemelijk is. De staatssecretaris heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld de Terugkeerrichtlijn, de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook gelden ten aanzien van het in bewaring stellen van personen in Duitsland en dat ook in dit kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Betreffende de stelling van eiser dat hij verstoken is gebleven van een tolk overweegt de rechtbank dat eiser dit niet heeft onderbouwd.
Broer in Nederland
7. Eiser stelt dat hij een broer in Nederland heeft wonen en dat de staatssecretaris naar aanleiding hiervan aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat uitgegaan dient te worden van de door hem gestelde familieband.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid en dat eiser hier niet in is geslaagd. Het enkele feit dat eiser een broer heeft die in Nederland woonachtig is hiertoe niet toereikend, hetgeen temeer het geval is nu eiser heeft verklaard niet afhankelijk te zijn van zijn broer. De staatssecretaris heeft in de omstandigheid dat eiser een broer in Nederland heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om de aanvraag van eiser op grond van artikel 17 Dublinverordening aan zich toe te trekken.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr.D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.ECLI:EU:C:2019:218.
5.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 12 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:335, bevestigd door ABRvS, 25 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:292.