ECLI:NL:RBDHA:2024:5726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL23.39711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser op 31 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om als familie- of gezinslid bij referent [naam 2] te verblijven. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, en heeft op 19 december 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet vereist was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen na ontvangst van de aanvraag heeft beslist, en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Gezien de grote achterstanden bij de staatssecretaris, heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet bekendmaken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39711

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

Eiser heeft op 31 augustus 2022 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij referent [naam 2] ’ (referent).
Laatstelijk bij brief van 30 juni 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 19 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000). De staatssecretaris heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
4. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. Omdat de staatssecretaris nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de staatssecretaris dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend en heeft dan ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 [1] volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures bij de staatssecretaris. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op de aanvraag.
6. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
7. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.