ECLI:NL:RBDHA:2024:5721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/09/638338 / HA ZA 22-960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatig overheidsoptreden in het kader van strafrechtelijk onderzoek naar slachthuizen

In deze zaak vorderde Vleesbedrijf Griendtsveen B.V. schadevergoeding van de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek dat door het Openbaar Ministerie (OM) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) was ingesteld. Griendtsveen stelde dat het OM en de NVWA onrechtmatig hadden gehandeld door een strafrechtelijk onderzoek te starten zonder voldoende verdenking en door een doorzoeking te laten plaatsvinden. De rechtbank Den Haag oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor het starten van het onderzoek, gebaseerd op eerdere strafrechtelijke onderzoeken naar andere slachthuizen en signalen van de NVWA. De rechtbank concludeerde dat de Staat niet aansprakelijk was voor de schade die Griendtsveen had geleden, omdat het optreden van het OM en de NVWA gerechtvaardigd was. De vorderingen van Griendtsveen werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder de Staat aansprakelijk kan worden gesteld voor onrechtmatig overheidsoptreden, met name in het kader van strafrechtelijke handhaving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/638338 / HA ZA 22-960
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
VLEESBEDRIJF GRIENDTSVEEN B.V., te Hollandscheveld, gemeente Hoogeveen,
eiseres,
advocaat mr. H. Scheper te Hoogeveen,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (het Openbaar Ministerie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit), te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen zullen hierna Griendtsveen en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 november 2022, met producties 1 t/m 18;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 14;
  • het tussenvonnis van 1 november 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de brief van mr. Scheper van 22 januari 2024, met producties 19A t/m 24.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2024. Daarbij hebben de advocaten het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die in het geding zijn gebracht. Partijen hebben over en weer hun standpunten verder toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Griendtsveen heeft een slachthuis te Hoogeveen geëxploiteerd. Bestuurder van Griendtsveen is [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Bij Griendtsveen hield, zoals voorgeschreven, een Officiële Dierenarts (hierna: OD) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) toezicht.
2.2.
In 2017 en 2018 hebben twee strafrechtelijke onderzoeken plaatsgevonden naar slachthuizen in het noorden van Nederland. Dat heeft bij een slachthuis in Drachten geleid tot strafrechtelijke vervolging en - in eerste aanleg bij vonnis van 10 juli 2018 - veroordeling voor de aanvoer van niet-transportwaardig vee. Naar aanleiding van deze strafzaak heeft de NVWA op verzoek van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een plan van aanpak opgesteld om ook andere slachthuizen in het noorden van Nederland te controleren.
2.3.
In dit plan van aanpak zijn drie andere slachthuizen in het noorden van Nederland aangewezen als onderwerp van onderzoek, waaronder het door Griendtsveen geëxploiteerde slachthuis. Volgens het plan van aanpak zijn de drie slachthuizen om de volgende redenen aangewezen:
“Naast Slachthuis Drachten zijn er een drietal slachthuizen geselecteerd aangezien deze slachthuizen in meer of mindere mate verband met elkaar houden (denk hierbij aan zelfde transporteurs). Tevens willen we voorkomen dat door de aandacht op slachthuis Drachten te leggen er eventueel niet transportwaardige dieren op andere slachthuizen zullen worden aangeboden. Naast slachthuis Drachten zullen er dan ook controles worden gehouden op de slachthuizen te Stadskanaal, Hoogeveen en Surhuisterveen.”
2.4.
Dit plan van aanpak heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek bij Griendtsveen. Hiertoe hebben twee buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) op 18 juli 2018 het slachthuis bezocht en contact gezocht met [naam 1] . De boa’s hebben [naam 1] geïnformeerd over het strafrechtelijke onderzoek en gevraagd naar diverse bedrijfsgegevens.
2.5.
Op 25 juli 2018 heeft [naam 1] aan de NVWA te kennen gegeven de gevraagde informatie niet te zullen verstrekken omdat deze gegevens volgens hem al bij de NVWA bekend waren.
2.6.
Bij brief van 30 juli 2018 heeft de NVWA van Griendtsveen gevorderd om uiterlijk 7 augustus 2018 de volgende gegevens te verstrekken:
  • de algemene werkwijze met betrekking tot de aanvoer en eventueel onderbrengen van dieren;
  • Actuele ‘standaard werkwijze’ en/of HACCP plan (2018) met betrekking tot ingangscontrole;
  • Laatste audit-rapportage NVWA en/of erkenningsrapportage NVWA (systeeminspectie onderhoud);
  • Overzicht van dieren die niet toegelaten zijn tot de slacht vanaf 1 januari 2017 tot heden;
  • Terugkoppelingen aan handelaren/transporteurs met betrekking tot kwaliteit aanvoer;
  • Aantal geslachte dieren in 2017 en in 2018 tot heden;
  • Verklaringen noodslachting 2017 en 2018 tot heden;
  • Overzicht vaste handelaars/transporteurs.
2.7.
Bij brief van 7 augustus 2018 heeft Griendtsveen zich jegens de NVWA op het standpunt gesteld dat de Keuringsdienst van de NVWA de bedrijfsgegevens in bezit heeft en dat het OM geen bevoegdheid heeft om de informatie op te vragen. Verder eiste Griendtsveen dat een OD aanwezig zou zijn bij een bespreking van de gevorderde gegevens.
2.8.
Op 8 augustus 2018 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen [naam 1] en de heer [naam 2] van de directie Keuren van de NVWA. [naam 1] heeft in dit gesprek gezegd dat de officier van justitie zelf naar de slachterij zou moeten komen.
2.9.
Bij brief van 10 augustus 2018 heeft Griendtsveen aan de NVWA vragen gesteld over (de achtergrond van) het strafrechtelijk onderzoek en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de onderwerpen van aandacht van dit onderzoek door Griendtsveen alleen met de OD zullen worden doorgenomen.
2.10.
Op 13 augustus 2018 hebben boa’s van de NVWA een bezoek gebracht aan het slachthuis van Griendtsveen om de gevorderde stukken op te halen. Hierbij stelde Wildboer zich opnieuw op het standpunt dat de officier van justitie de stukken zelf zou moet ophalen. Uiteindelijk is bij dit bezoek een deel van de gevorderde gegevens aan de NVWA verstrekt.
2.11.
Op verzoek van het OM heeft de NVWA de gang van zaken en de reeds beschikbare gegevens neergelegd in een proces-verbaal van 15 augustus 2018.
2.12.
Bij brief van 21 augustus 2018 heeft de NVWA de nog ontbrekende gegevens opnieuw gevorderd alsmede de controlelijsten van de aanvoer van dieren van 1 januari 2017 tot 21 augustus 2018. In de brief is onder meer meegedeeld dat het gaat om een vordering op grond van artikel 19 Wet op de economische delicten (hierna: WED) en dat niet-voldoening aan de vordering strafbaar is.
2.13.
Op 24 augustus 2018 hebben boa’s van de NVWA weer een bezoek gebracht aan het slachthuis van Griendtsveen. Daarbij is eerst namens Griendtsveen een brief overhandigd, waarin zij zich onder meer op het standpunt heeft gesteld dat een deel van de gegevens alleen aan de NVWA kan worden verstrekt en niet aan het OM en dat andere gegevens vanwege privacyredenen niet worden verstrekt.
2.14.
Op 9 oktober 2018 is bij Griendtsveen in aanwezigheid en onder gezag van de officier van justitie een doorzoeking als bedoeld in artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestart. Feitelijk heeft er geen doorzoeking plaatsgevonden omdat Griendtsveen vrijwillig is overgegaan tot afgifte van de gevorderde gegevens. Deze documenten zijn daarop in beslag genomen. De NVWA heeft een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming opgemaakt.
2.15.
Hierna heeft de NVWA de documenten onderzocht die waren verkregen bij de drie slachthuizen die onderwerp waren van onderzoek.
2.16.
Op 20 mei 2020 heeft de NVWA het proces-verbaal van de verdenkingen jegens Griendtsveen afgerond.
2.17.
Op 29 juni 2020 heeft de officier van justitie besloten om het strafrechtelijk onderzoek naar de drie slachthuizen te beëindigen. In de kennisgeving van dit besluit bij brief van 16 juli 2020 aan de voormalige advocaat van Griendtsveen is als reden vermeld:
“Ondanks het feit dat er aanwijzingen bestaan dat uw cliënt niet transportwaardige dieren heeft geaccepteerd, kon het opsporingsonderzoek door de NVWA niet binnen redelijke termijn worden afgerond”.
2.18.
Op 25 juli 2020 heeft RTL Nieuws een nieuwbericht gepubliceerd over de beëindiging van het strafrechtelijke onderzoek naar de drie slachthuizen. Het OM en de NVWA hebben RTL Nieuws daarover te woord gestaan. In het nieuwsbericht is daarover, voor zover nu van belang, het volgende opgenomen:

NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt
Het strafrechtelijk onderzoek naar misstanden bij slachthuizen in Noord-Nederland is per direct en definitief stopgezet. Dat meldt het Openbaar Ministerie aan RTL Nieuws. De Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) heeft namelijk niet op tijd bewijsstukken en informatie aangeleverd, waardoor het onderzoek te lang zou gaan duren.
Het OM verdacht drie slachthuizen van het vervoeren en het slachten van zieke dieren. Ook zou er gefraudeerd zijn, waardoor het vlees van die zieke dieren in de winkels (…) terecht kon komen.
Onderzoek duurde ‘onredelijk lang’
De NVWA deed onder leiding van een officier van justitie van het Functioneel Parket onderzoek bij de drie slachthuizen. Maar omdat het onderzoek ‘onredelijk lang’ duurde, is het stopgezet. “Ondanks dat we wel weten dat er dingen gebeurd zijn die niet hadden mogen gebeuren” zegt een woordvoerder van het OM tegen RTL Nieuws.”
2.19.
De NVWA heeft een intern onderzoek uitgevoerd naar haar handelen bij het uitvoeren van de strafrechtelijke onderzoeken. Dit heeft geleid tot het “Feitenrapport beëindigen van drie strafrechtelijke onderzoeken” van 1 september 2000 (hierna: het feitenrapport).
2.20.
Bij arrest van 24 november 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) het onder 2.2 bedoelde vonnis vernietigd. Het hof achtte niet bewezen dat verdachte runderen heeft vervoerd die daartoe niet geschikt waren. Het hof achtte eveneens niet bewezen dat verdachte als beheerder van een slachthuis onvoldoende toezicht heeft gehouden op het welzijn van de runderen bij de aankomst op het slachthuis.
2.21.
Bij brief van 6 december 2021 heeft Griendtsveen de Staat aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van de zoeking van 9 oktober 2018.

3.Het geschil

3.1.
Griendtsveen vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat het OM en de NVWA, zowel gezamenlijk als elk afzonderlijk, onrechtmatig hebben gehandeld jegens Griendtsveen;
II het OM en de NVWA hoofdelijk veroordeelt aan Griendtsveen te voldoen een bedrag van € 1.272.502, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2021 tot de dag van algehele voldoening;
III het OM en de NVWA veroordeelt tot rectificatie van de aan het adres van Griendtsveen geuite beschuldigingen, dit op een door de rechtbank bepaalde wijze en op kosten van het OM en de NVWA;
IV het OM en de NVWA hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan Griendtsveen ter zake van buitengerechtelijke kosten van € 6.775, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
V het OM en de NVWA veroordeelt in de kosten van de procedure, met nakosten.
3.2.
Hieraan legt Griendtsveen, samengevat, het volgende ten grondslag. Het OM en de NVWA hebben ieder afzonderlijk en ook gezamenlijk jegens Griendtsveen onrechtmatig gehandeld. Griendtsveen verwijt het OM:
dat het OM een strafrechtelijk onderzoek is gestart en uitgevoerd zonder een verdenking ex artikel 27 Sv;
dat het OM de verdenking van ‘missend vlees’ is gaan creëren om het onderzoek te rechtvaardigen;
dat Griendtsveen de vermeende overtreding niet verweten kan worden;
at de vordering en de doorzoeking geen enkel doel dienden en buitenproportioneel waren;
dat het OM niet-transparant was over de doorzoeking, omdat Griendtsveen daarvan nimmer proces-verbalen heeft ontvangen;
dat het OM voorafgaand aan de doorzoeking ten onrechte de media daarover heeft ingelicht.
Griendtsveen verwijt de NVWA:
dat haar directie Handhaven Griendtsveen heeft aangewezen als onderwerp van strafrechtelijk onderzoek terwijl het volgens haar interventiebeleid aan de directie Keuren was om Griendtsveen te sanctioneren;
dat de directies Handhaven en Keuren onderling niet, althans onvoldoende hebben gecommuniceerd;
Griendtsveen verwijt het OM en de NVWA:
i. dat zij broddelwerk hebben geleverd in het kader van het strafrechtelijke onderzoek.
Griendtsveen begroot de door haar geleden vermogensschade op € 1.229.502. Daarnaast vordert zij vergoeding van immateriële schade van € 43.000 en een rectificatie.
3.3.
De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Is de Staat aansprakelijk jegens Griendtsveen?

4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waaronder HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956 (hierna ‘het Begaclaim-arrest’), is de Staat uitsluitend op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor strafvorderlijk optreden van politie en justitie als:
a. van begin af aan een rechtvaardiging voor dat optreden heeft ontbroken omdat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm (neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht), of
b. achteraf uit het strafvonnis of anderszins uit het strafdossier blijkt van de onschuld van de gewezen verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden was gebaseerd (het ‘gebleken onschuldcriterium’).
De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van deze gronden rusten op de voormalige verdachte.
4.2.
Griendtsveen baseert haar vorderingen onder meer op de stelling dat er nooit een redelijk vermoeden van schuld heeft bestaan en dat haar onschuld inmiddels ook is gebleken. Zij beroept zich dus op beide zogeheten Begaclaim-criteria (grond a en grond b). Hierop zal de rechtbank eerst ingaan.
4.3.
Vaststaat dat het strafrechtelijk onderzoek naar Griendtsveen is ingesteld ter handhaving van de Wet dieren, die mede haar oorsprong heeft in Europese regelgeving welke van toepassing is op slachterijen. Dit wettelijk kader en de betekenis voor de praktijk bij het slachthuis zal de rechtbank hierna kort beschrijven en zij zal daarna nog kort ingaan op het Interventiebeleid van de NVWA.
Wettelijk kader
4.4.
Verordening (EG) nr. 853/2004 [1] (hierna: Vo 843/2004) bevat specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, die onder meer van toepassing zijn op slachterijen. Zo moeten exploitanten van slachterijen informatie over de voedselketen (VKI) aangaande dieren die naar het slachthuis worden gebracht of daarvoor bestemd te zijn, opvragen en controleren, voordat dieren door haar worden toegelaten. [2]
4.5.
Op grond van artikel 6.2 Wet dieren jo. artikel 2.4 Regeling dierlijke producten is het verboden om in strijd te handelen met onder meer de artikelen 3, 4 en 7 lid 1 Vo 853/2004. Overtreding van artikel 6.2 Wet dieren is een economisch delict op grond van artikel 1 sub 1 WED.
4.6.
Verordening (EG) 1/2005 [3] (hierna: Transportverordening) bevat regels over de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten. De Transportverordening vereist onder meer dat dieren geschikt zijn voor het voorgenomen transport. De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming moeten ervoor zorgen dat de technische voorschriften met betrekking tot het vervoer worden nageleefd. [4] In deze voorschriften is opgenomen wanneer een dier al dan niet geschikt is voor vervoer. De houders controleren alle dieren bij aankomst op de plaats van bestemming [5] . Een houder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die permanent of tijdelijk voor dieren verantwoordelijk is of ermee omgaat.
4.7.
Op grond van artikel 6.2 Wet dieren jo. Regeling houders van dieren is het verboden in strijd te handelen met de artikelen 3 tot en met 9 en 12 van de Transportverordening. Overtreding hiervan is een economisch delict op grond van artikel 1 sub 1 WED.
4.8.
Op grond van artikel 5 lid 1 Verordening (EG) 852/2004 [6] (hierna: Vo 852/2004) dragen exploitanten van levensmiddelenbedrijven (waaronder slachthuizen) zorg voor de uitvoering en de handhaving van permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP-beginselen. [7] Deze procedures dienen te garanderen dat elk dier dat op het terrein van het slachthuis wordt aanvaard, aan de eisen voldoet [8] . Zo moet de exploitant van het slachthuis nogmaals de VKI controleren zodra de dieren zijn aangevoerd. De dieren moeten naar behoren worden geïdentificeerd, gezond zijn, voor zover dit door de exploitant van slachthuis kan worden beoordeeld, en het welzijn van de dieren moet bij aankomst in het slachthuis bevredigend zijn.
4.9.
Dieren worden regelmatig aangevoerd en gelost op tijden dat er (nog) geen OD aanwezig is. De exploitant van het slachthuis moet de OD in kennis te stellen en passende maatregelen treffen, wanneer een van de onder 4.8 bedoelde eisen niet kan worden nageleefd [9] . Niet bepaald is (anders dan Griendtsveen heeft aangevoerd) dat het slachthuis slechts op instructie van de OD maatregelen moet nemen. Daarnaast moet de exploitant van het slachthuis voorafgaand aan de Ante Mortem-keuring (AM-keuring) van het betrokken dier de OD in kennis stellen van alle informatie die kan duiden op een gezondheidsprobleem. [10]
4.10.
Op grond van artikel 6.2 Wet Dieren jo. artikel 2.4 Regeling dierlijke producten is het verboden in strijd te handelen met de toepasselijke bepalingen van de bijlage II en III van Vo 853/2004. Overtreding hiervan is ook een economisch delict op grond van artikel 1 sub 1 WED.
4.11.
Ten tijde van het strafvorderlijk optreden was van toepassing de verordening (EG) nr. 854/2004 [11] (hierna: Vo 854/2004) waarin specifieke voorschriften waren vastgelegd voor de organisatie van veterinaire controles. Bevoegde centrale autoriteit voor Nederland was en is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister). De NVWA voert deze bevoegdheden in mandaat namens de Minister uit. De bevoegde autoriteit voert officiële controles uit om na te gaan of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven onder meer voldoen aan de voorschriften van de Vo 852/2004 en VO 853/2004. De aan de NVWA verbonden OD oefent het toezicht bij de slachthuizen namens de Minister uit.
4.12.
Op basis van deze regelgeving kan de praktijk van het slachthuis (voor de slacht van runderen) als volgt worden beschreven.
Praktijk bij het slachthuis
4.13.
Als een handelaar/veehouder runderen wil laten slachten, vraagt het slachthuis eerst de VKI op. Dit VKI-formulier wordt ingevuld door een dienstdoende dierenarts bij de handelaar/veehouder en omvat herkomstgegevens en diergegevens waaronder de gezondheidsstatus van de dieren. Het slachthuis beoordeelt de VKI, Identificatie & Registratie (I&R) en eventuele verplaatsingsverboden. Wanneer deze controle niet leidt tot het besluit van het slachthuis dat het een dier niet wil ontvangen op het slachthuis, informeert het slachthuis de handelaar/veehouder dat de dieren aangevoerd mogen worden.
4.14.
Zodra de dieren op het slachthuis zijn aangekomen, voert het slachthuis nogmaals een controle uit van (de gezondheids- en dierenwelzijnsstatus van) de dieren. Het lossen gebeurt doorgaans enkele uren vóór de AM-keuring.
4.15.
Het slachthuis heeft een Food Safety Management System waarin zijn bedrijfsprocessen zijn vastgelegd. Hierin staat ook beschreven welke maatregelen het slachthuis neemt bij gevonden afwijkingen aan het dier. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het erbij betrekken van de dierenarts die het VKI heeft ingevuld. Indien afwijkingen en/of maatregelen relevant zijn voor de keuringswerkzaamheden van de OD en het toezicht dat hij/zij op het bedrijf houdt, stelt het slachthuis de OD hiervan in kennis. Dat betekent kort gezegd dat het slachthuis controleert of het vee transportwaardig was, en als dit niet het geval is dat het slachthuis maatregelen treft en dit meldt bij de OD.
4.16.
Alle dieren worden, voordat zij geslacht worden, onderworpen aan een AM-keuring door de OD. Deze keuring vindt plaats binnen 24 uur na aankomst in het slachthuis en minder dan 24 uur voor het slachten. De AM-keuring bestaat uit documentcontrole, overeenstemmingscontrole, fysieke beoordeling, beslissing over toelating tot de slacht, registratie en archivering. Zodra het slachthuis de eigen controles heeft uitgevoerd, ontvangt de OD voor de documentcontrole de informatie betreffende I&R, VKI van het dier inclusief mogelijke maatregelen die het slachthuis heeft genomen en eventueel andere relevante informatie. Vervolgens controleert de OD of de dieren die staan vermeld op de documenten ook daadwerkelijk zijn aangevoerd. Daarna gaat de OD over tot de fysieke beoordeling. De OD kijkt naar de gezondheid en eventuele verdenkingen van aangifteplichtige dierziekten, de reinheid van vacht en huid en het welzijn. De OD beoordeelt tijdens de AM-keuring tevens of een dier wel of niet transportwaardig is geweest. Op basis van zijn bevindingen neemt de OD tijdens de AM-keuring een beslissing over de toelating tot de slacht. De OD vermeldt zijn bevindingen op de Verzamelstaat Onderzoeksgegevens Slachtdieren (VOS-lijst). Aan de hand van de VOS-lijst vult de OD een Combiformulier in.
4.17.
Het Combiformulier gaat vervolgens naar de medewerker van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS), die op de slachtlijn staat en de Post Mortem-keuring (PM-keuring) verricht. De KDS-medewerker noteert op het Combiformulier afwijkingen bij de aangeboden karkassen. De OD bepaalt uiteindelijk of het karkas al dan niet geschikt is voor menselijke consumptie.
4.18.
De OD kan bij geconstateerde overtredingen een Rapport van Bevindingen (RvB) opmaken. Dat is een schriftelijk verslag waarin de OD de feiten en omstandigheden met betrekking tot de geconstateerde overtreding vastlegt.
Interventie
4.19.
Bij de wijze van handhaving is de van toepassing zijnde wetgeving leidend. Bij de Wet dieren is sprake van een duaal stelsel. Overtredingen waarvoor de Minister een bestuurlijke boete kan opleggen, zijn ook aangewezen als (strafrechtelijke) economische delicten, waarvoor vervolging kan worden ingesteld. De NVWA hanteert een Algemeen en een Specifiek Interventiebeleid aan de hand waarvan de NVWA de keuze kan maken om
- bijvoorbeeld op basis van een RvB van de OD - bestuursrechtelijk te handhaven, of om de overtreding met het oog op strafrechtelijke handhaving voor te leggen aan het OM. Het Interventiebeleid beperkt het OM echter niet in zijn vrijheid om al dan niet te kiezen voor strafrechtelijke handhaving. Aan het OM is overgelaten om te beslissen of en waarvoor een verdachte wordt vervolgd. Dit is neergelegd in de artikelen 167 en 242 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) (het zogeheten opportuniteitsbeginsel).
Het strafrechtelijk onderzoek naar Griendtsveen
4.20.
In dit geval heeft het OM besloten om bij Griendtsveen strafrechtelijk te handhaven. Hieruit volgt dat het Interventiebeleid, anders dan Griendtsveen heeft aangevoerd, geen rol speelde bij het handhavend optreden.
4.21.
Zoals de Staat terecht heeft aangevoerd, is het OM reeds bevoegd om strafrechtelijk onderzoek te starten naar overtredingen van de Wet dieren als er sprake is van (concrete) aanwijzingen dat de economische voorschriften daaruit in een bepaalde sector of bepaald gebied niet worden nageleefd waardoor in dat geval de bevoegdheden van de WED worden ingezet [12] . Voor de inzet van deze bevoegdheden is dus niet vereist dat sprake is van een verdenking als bedoeld in artikel 27 Sv.
4.22.
Volgens de Staat waren er in dit geval aanwijzingen dat de economische voorschriften aangaande het welzijn van vee bij aankomst op een aantal slachthuizen in Noord-Nederland onvoldoende werden nageleefd. Die aanwijzingen waren naar voren gekomen in het strafrechtelijke onderzoek naar een slachthuis in Drachten, dat op 10 juli 2018 tot een veroordeling in eerste aanleg had geleid. Daarbij waren transporteurs betrokken die (mogelijk) ook vee bij Griendtsveen brachten. Daarnaast slachtte Griendtsveen grotere volumes afgemolken melkkoeien, waarbij (bij het transport) mogelijk een (groter) risico voor het dierenwelzijn bestaat. Vanuit de directie Keuren van de NVWA kwamen bovendien signalen dat onder meer Griendtsveen, net als bij het slachthuis in Drachten, misstanden aan de orde (konden) zijn. Die signalen zijn uiteindelijk (voor de doorzoeking) uitgewerkt in het proces-verbaal van 15 augustus 2018, aldus nog steeds de Staat.
4.23.
Griendtsveen heeft de juistheid van deze gestelde aanwijzingen/signalen niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. Haar verweer komt erop neer dat uitsluitend de OD bepaalt of het vee transportwaardig is en dat daarop niet meer achteraf kan worden teruggekomen als de OD geen aanleiding ziet een RvB op te maken. Hiermee miskent Griendtsveen echter dat, zoals hiervoor is overwogen, handhaving van de Wet Dieren niet uitsluitend op basis van bevindingen van de OD plaatsvindt.
4.24.
Ter zitting heeft de Staat nader toegelicht welke signalen er in het proces-verbaal van 15 augustus 2018 zijn opgenomen die mede aanleiding waren voor het strafrechtelijk onderzoek bij Griendtsveen. Het gaat hierbij om de op blz. 7 en 8 bedoelde - en bij de NVWA al aanwezige - overzichten van AM-keuringen met afwijkingen bij runderen, waarbij in een aantal gevallen bevindingen waren genoteerd die door toezichthoudend dierenarts en boa drs. [naam 3] als ernstige bevindingen zijn aangemerkt, waarbij “onderzoek naar het afvoeren, het ingevulde VKI (…) het transporteren, verhandelen en ontvangen van deze dieren onderzocht zou moeten worden.” Voor zover Griendtsveen hiertegen heeft aangevoerd dat drs. [naam 3] niet heeft kunnen beoordelen of de runderen transportwaardig waren omdat zij de runderen niet voor hun dood zelf heeft gezien, is dat niet beslissend. Relevant was immers dat er signalen bestonden dat er niet transportwaardige dieren waren aangevoerd, wat nader onderzocht zou moeten worden. Daarnaast was nog een concreet signaal voor het starten het van onderzoek naar de drie andere slachthuizen naast Drachten het hoge percentage dieren waarvoor geen toestemming voor slacht werd gegeven, zoals namens de Staat is verklaard en Griendtsveen niet heeft weersproken.
4.25.
Gelet op deze signalen en op de overige onder 4.22 bedoelde omstandigheden, die ook in het plan van aanpak zijn vermeld, in onderling verband bezien, moet worden geconcludeerd dat er concrete aanwijzingen waren dat de economische voorschriften aangaande het welzijn van vee bij Griendtsveen onvoldoende werden nageleefd. Als die aanwijzingen bestaan, brengt het belang van de opsporing mee dat wordt nagegaan waar zich in het concrete geval een overtreding voordoet. [13] Gelet hierop was het (starten van) strafrechtelijk onderzoek gerechtvaardigd, zodat het beroep van Griendtsveen op de a-grond in zoverre faalt.
Gevorderde inzage
4.26.
In het kader van dit onderzoek hebben opsporingsambtenaren (van de NVWA) op grond van artikel 19 WED gevorderd dat Griendtsveen inzage gaf in bepaalde bescheiden. Artikel 19 WED luidt als volgt:
“1. De opsporingsambtenaren zijn in het belang van de opsporing bevoegd inzage te vorderen van gegevens en bescheiden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
2. Zij zijn bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.
3. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.”
4.27.
Griendtsveen heeft onder meer betoogd dat deze vordering onbevoegd heeft plaatsgevonden, omdat het OM geen wettelijke basis had voor het strafrechtelijk onderzoek. Gelet op hetgeen hiervoor in randnummer 4.25 is geoordeeld, faalt dit betoog.
4.28.
Daarnaast was volgens Griendtsveen de inzage onnodig, omdat de NVWA zelf reeds beschikte over de gevorderde gegevens en bescheiden (verwijt c). De Staat heeft daarop - door Griendtsveen onweersproken - aangevoerd dat NVWA onder meer niet beschikte over een overzicht van de transporteurs die bij Griendtsveen runderen afleverden, dat de HACCP-bescheiden zich bij Griendtsveen bevonden en dat sommige documenten slecht leesbare doordrukken waren. Mede hierom was het nodig was om de originele documenten uit de primaire bron, Griendtsveen, te zien, wat ook de wens was van het OM. De rechtbank volgt de Staat op dit punt.
4.29.
Ten aanzien van de gevorderde inzage heeft Griendtsveen ten slotte nog betoogd dat zij nooit heeft geweigerd om de bij de gevorderde inzage te verlenen, maar enkel wenste mee te werken met toestemming van (de keuringsdienst van) de NVWA en/of de OD. Die voorwaarde kon Griendtsveen echter niet stellen, reeds nu de vordering plaatsvond in het kader van een door het OM geleid strafrechtelijk onderzoek.
4.30.
Dit een ander leidt tot de conclusie dat de vordering tot inzage gerechtvaardigd was, zodat het beroep van Griendtsveen op de a-grond in zoverre faalt.
De doorzoeking
4.31.
Nadat Griendtsveen niet alle gevorderde inzage had verleend, heeft het OM besloten tot een doorzoeking bij Griendtsveen als bedoeld in artikel 96c Sv. Dit artikel luidt, zover nu van belang, als volgt:
“1 In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie ter inbeslagneming elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in de artikelen 218 en 218a, doorzoeken.
(…)
3 Het doorzoeken van plaatsen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid geschiedt onder leiding van de officier van justitie of, in geval van toepassing van het tweede lid, onder leiding van de hulpofficier.”
4.32.
Tot de misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv behoort onder meer het verbod om de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen (artikel 2.1 lid 1 Wet Dieren) en het verbod aan houders om dieren te onthouden van zorg (artikel 2.2 lid 8 Wet dieren), een en ander eventueel in samenhang met het onder de feiten genoemde verbod om, kort gezegd, in strijd te handen met unierechtelijke bepalingen aangaande dieren (artikel 6.2 Wet dieren) [14] . Zoals de Staat terecht heeft aangevoerd, was er sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in een of meer voornoemde bepalingen uit de Wet dieren, gelet op de aanwijzingen die hadden geleid tot het starten van het strafrechtelijk onderzoek in combinatie met de omstandigheid dat Griendtsveen niet voldeed aan de vordering tot inzage, waardoor het vermoeden rees dat Griendtsveen wat te verbergen had.
Hieruit volgt dat er een wettelijke grondslag bestond voor de op 9 oktober 2018 voorgenomen doorzoeking bij Griendtsveen. Zoals onder de feiten is opgenomen, heeft de doorzoeking feitelijk niet plaatsgevonden omdat Griendtsveen vrijwillig is overgegaan tot de gevorderde inzage. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de (voorgenomen) doorzoeking gerechtvaardigd was, zodat het beroep van Griendtsveen op de a-grond in zoverre faalt.
4.33.
Hiervoor zijn alle aspecten van het door Griendtsveen bedoelde strafvorderlijk optreden van de NVWA en het OM besproken. De slotsom is dat de a-grond voor aansprakelijkheid van de Staat zich in deze zaak niet voordoet.
b-grond
4.34.
Met betrekking tot de b-grond heeft Griendtsveen aangevoerd dat haar onschuld is gebleken omdat de runderen zijn gekeurd door de OD, dat de OD daarvan rapport heeft opgemaakt en geoordeeld of de runderen transport- en/of slachtwaardig waren en dat er geen ernstige overtredingen waren.
4.35.
De rechtbank volgt Griendtsveen daarin niet. Zoals hiervoor is vastgesteld, waren er concrete aanwijzingen dat de economische voorschriften aangaande het welzijn van vee bij Griendtsveen onvoldoende werden nageleefd, waarna vervolgens een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit is gerezen. Dit redelijk vermoeden van schuld is gerezen
nadatde runderen zijn gekeurd door de OD, die daarvan een rapport heeft opgemaakt. Uit deze keuring en het rapport kan dan ook niet worden afgeleid dat de nadien gerezen verdenking ongegrond was. Voor het overige heeft Griendtsveen niet concreet aangevoerd waaruit haar onschuld of het ongefundeerd zijn van de verdenking kan worden afgeleid.
De (verdere) verwijten/stellingen van Griendtsveen
4.36.
Mede in het licht van het voorgaande worden hierna de (verdere) verwijten/ stellingen van Griendtsveen besproken.
Ad a) Strafrechtelijk onderzoek gestart zonder verdenking?
4.37.
Dit verwijt strandt op wat onder 4.20 t/m 4.25 is overwogen en beslist.
Ad b) Het OM is de verdenking van ‘missend vlees’ gaan creëren om het
onderzoek te rechtvaardigen
4.38.
Volgens Griendtsveen volgt uit bladzijde 4 van het feitenrapport dat het OM
haar is gaan verdenken van het verwerken van afgekeurde karkassen voor consumptie (missend vlees). In dat gedeelte van het rapport, zo leest de rechtbank, is vermeld dat de officier van justitie op 19 december 2018 aan de inspecteurs de opdracht heeft gegeven om voor verder onderzoek een proces-verbaal op te maken van het vermoeden van missend vlees, wat als een verdenking van een nieuw strafbaar feit is aangeduid.
4.39.
De Staat heeft betwist dat deze verdenking jegens Griendtsveen is gerezen. Volgens de Staat had deze verdenking betrekking op een ander slachthuis. Dat deze verdenking geen betrekking had op Griendtsveen valt op te maken uit de processen-verbaal, nu daarin niets is opgenomen over deze verdenking. In het licht hiervan heeft Griendtsveen haar stelling onvoldoende concreet toegelicht en onderbouwd, zodat het verwijt als ongegrond moet worden aangemerkt. Bovendien is hiervoor al vastgesteld dat er andere gronden waren om het strafrechtelijk onderzoek te rechtvaardigen.
Ad c) Griendtsveen kan de vermeende overtreding niet verweten worden
4.40.
Volgens Griendtsveen was het niet aan haar om de transportwaardigheid van de aangevoerde runderen te beoordelen en te documenteren, zodat haar op dit punt strafrechtelijk niets te verwijten viel.
4.41.
De rechtbank volgt Griendtsveen op dit punt niet. Zoals de Staat terecht heeft aangevoerd, miskent Griendtsveen hierbij haar eigen verantwoordelijkheid, welke volgt uit de onder 4.13 tot en met 4.15 beschreven praktijk bij het slachthuis. De rechtbank wordt hierin gesterkt door de onder 2.20 bedoelde uitspraak, waarin het hof niet heeft overwogen dat de verdachte het strafbare feit niet heeft kunnen begaan, maar de verdachte heeft vrijgesproken omdat zij het ten laste gelegde niet bewezen achtte.
Ad d) De vordering en de doorzoeking dienden geen enkel doel en waren buitenproportioneel
4.42.
Dit verwijt van Griendtsveen gaat niet op. Dat volgt uit hetgeen onder 4.26 tot en met 4.32 is overwogen en beslist.
Ad e) Het OM was niet-transparant over de doorzoeking
4.43.
Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat Griendtsveen onvoldoende heeft toegelicht wat onrechtmatig was aan het niet (eerder) verstrekken van het proces-verbaal van de doorzoeking en dat Griendtsveen evenmin heeft toegelicht dat en welke schade zij door het gestelde nalaten heeft geleden.
Ad f) Het OM heeft voorafgaand aan de doorzoeking ten onrechte de media daarover ingelicht.
4.44.
Griendtsveen stelt op dit punt het volgende. Ruim voordat de eerste politieauto op het terrein van Griendtsveen stond, was een cameraploeg druk doende zich te installeren voor wat komen ging. Deze personen waren bezig met het opzetten van filmapparatuur om te registeren wat zich binnen korte tijd zou gaan afspelen. Juist de aanwezigheid van de media heeft ertoe geleid dat veel negatieve publiciteit en ruchtbaarheid is gegeven aan de zoeking en de reden daarvan.
4.45.
De Staat heeft deze stellingen betwist. Volgens de Staat sluiten deze stellingen bovendien niet uit dat de media zijn getipt door iemand in de buurt, die de aanwezigheid van opsporingsambtenaren in verband bracht met het slachthuis. Gelet op de strafrechtelijke procedure tegen het slachthuis in Drachten lagen de slachthuizen in Noord-Nederland immers al onder het vergrootglas.
4.46.
Griendtsveen heeft ter onderbouwing van haar verwijt schriftelijke verklaringen over de doorzoeking overgelegd (productie 9). De verklaring van [naam 1] luidt, voor zover nu van belang als volgt:
“Een van de gearriveerde werknemers nam al vroeg in de ochtend waar dat er aan de overkant van de straat vreemden bezig waren met het inrichten van apparatuur. Ik was druk bezig runderen te ontvangen. Om 8:30 uur, dus twee uur vóór de inval zag onze secretaresse [naam 4] ook al dat camera’s voorwaan de oprit van de slachterij stonden te filmen.
De verklaring van [naam 5] (vader van [naam 1] ) vermeldt, voor zover nu van belang, het volgende:
“Aangekomen bij de slachterij toen was plm. 8:30 viel mij op dat er tegenover het pand (over de weg) mensen bezig waren met iets aan het opzetten van wat (achteraf op driepoot of zoiets) bij binnenkomst vraag ik altijd [naam 4] (administratie en alle werkzaamheden verricht kantoor) nog bijzonderheden .nou die dag goede aanvoer en mooi aantal slachtkoeien .wel viel haar ook op dat er mensen bezig waren over de weg (gemeentegrond) met allerlei apparatuur te instaleren normaal gebeurd af en toe wat snoeiwerk door de gemeente nooit wat”.
Daarnaast ligt er een verklaring van [naam 6] (oom van [naam 1] ) die, voor zover nu van belang, als volgt luidt:
“In een al enig lopende tijd werd ik als betrokken medeweker HACCP op dinsdagmorgen omstreeks 9:30 uur door de directeur van Vleesbedrijf Griendtsveen te Hoogeveen gebeld. Mij werd meegedeeld dat de slachterij zojuist was binnen gevallen door een grootscheepse politie macht (…)
Bij aankomst te Vleesbedrijf Griendtsveen stonden er camera’s aan de andere kan van de straat te filmen. Die waren al vroeg aanwezig werd door een wachtende chauffeur opgemerkt.
4.47.
Hierover wordt het volgende overwogen. Deze verklaringen bieden onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het verwijt van Griendtsveen. Als al moet worden aangenomen dat er cameramensen nabij het slachthuis aanwezig waren voordat de bij de doorzoeking betrokken personen ter plaatse arriveerden - wat de heren [namen] niet zelf hebben waargenomen - volgt hieruit niet zonder meer dat het OM de media over de voorgenomen doorzoeking heeft ingelicht. Griendtsveen heeft haar verwijt dus onvoldoende feitelijk onderbouwd. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank voor nadere bewijslevering geen aanleiding.
Ad g) De directie Handhaven heeft Griendtsveen aangewezen als onderwerp van strafrechtelijk onderzoek terwijl het volgens haar interventiebeleid aan de directie Keuren was om Griendtsveen te sanctioneren.
Ad h) De directies van de NVWA communiceren onderling onvoldoende.
4.48.
Deze verwijten vloeien voort uit het standpunt van Griendtsveen dat handhaving bij slachthuizen in eerste instantie bestuursrechtelijk moet plaatsvinden. In deze zaak heeft het OM echter gekozen voor strafrechtelijke handhaving, wat hem vrijstond (zie onder 4.19). Hierop stranden deze verwijten.
Ad i) Het OM en de NVWA hebben ‘broddelwerk’ geleverd in het kader van het strafrechtelijke onderzoek.
4.49.
Griendtsveen baseert dit verwijt op de bevindingen in het feitenrapport. Daaruit volgt volgens Griendtsveen dat bij aanvang van het onderzoek en gedurende het proces weinig expliciete afspraken zijn gemaakt, dat de scope vooraf niet duidelijk is afgestemd, er geen planning voor het onderzoek is gemaakt en dat er geen afspraken over de betrokkenheid van de Directie Keuren zijn gemaakt. Vanuit de NVWA werden signalen over het niet tijdig opleveren van de processen-verbaal door het hoger management van de Directie Handhaven teruggelegd op teamleiders niveau. Die was niet in staat om daarover overeenstemming te krijgen met het OM. Vanuit de NVWA had, gezien het belang van he onderzoek, meer monitoring en sturing verwacht mogen worden. Uiteindelijk is het onderzoek ook beëindigd met als reden dat de processen-verbaal niet voldeden aan de eisen.
Volgens Griendtsveen had van het OM en de NVWA meer mogen worden verwacht, om te komen tot een strafrechtelijk proces waarin de verdachte de mogelijkheid heeft zich te verdedigen.
4.50.
De Staat heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel niet ontkend wordt dat het onderzoek op punten beter had gemoeten, het verwijt geen onrechtmatig handelen jegens Griendtsveen oplevert. Het (starten van) het strafrechtelijk onderzoek was immers rechtmatig (a-grond) en het is niet uit het strafdossier gebleken dat Griendtsveen onschuldig was (b-grond). De inmiddels gesignaleerde problemen zagen op een latere fase van het onderzoek en hebben als zodanig niet bijgedragen aan de gestelde schade.
4.51.
Hierover wordt het volgende overwogen. Griendtsveen stelt dat zij door de doorzoeking schade geleden heeft in de vorm van gederfde winst en immateriële schade. Nu de aansprakelijkheid van de Staat voor strafvorderlijk optreden beperkt is tot de a- en b-gronden, die zich in deze zaak niet voordoen, kunnen de bevindingen uit het feitenrapport niet leiden tot een ander oordeel over het strafrechtelijk onderzoek en de zoeking en kunnen deze bevindingen op zichzelf ook niet leiden tot aansprakelijkheid van de Staat jegens Griendtsveen.
Rectificatie?
4.52.
Griendtsveen baseert haar vordering tot het gelasten van een rectificatie, samengevat, op het volgende. De Staat heeft het strafrechtelijk onderzoek afgesloten met de onder 2.18 bedoelde publicatie van RTL Nieuws. In het feitenrapport is daarover opgenomen dat de persvoorlichting van het OM contact heeft opgenomen met de persvoorlichting van de NVWA over een uit te brengen persbericht over het beëindigen van het strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft de pers geïnformeerd en RTL Nieuws heeft vervolgens het persbericht geplaatst. Het bericht vermeldt niets over het ontbreken van een verdenking van Griendtsveen, laat staan dat er bewijs gevonden is. Wat onterecht blijft kleven bij het publiek is dat er wel misstanden waren. Feitelijk is dat onjuist en misleidend.
4.53.
Het verweer van de Staat komt op het volgende neer. Er was een verdenking die niet is weggenomen door het proces-verbaal van 20 mei 2020. Voor zover Griendtsveen heeft willen betogen dat het nieuwsbericht ook anderszins onrechtmatig was, is niet toegelicht waarom dat het geval is. De bijdrage van de Staat aan het nieuwsbericht is voldoende terughoudend en niet feitelijk onjuist of door onvolledigheid misleidend.
4.54.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:167 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan voor rectificatie aanleiding bestaan wanneer iemand krachtens titel 3 (Onrechtmatige daad) van boek 6 BW jegens een ander aansprakelijk is ter zake van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Bij de vraag of een publicatie in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid staan in beginsel twee, ieder voor zich hoogwaardige maatschappelijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door publicaties in de pers worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen; aan de andere kant het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
4.55.
De rechtbank is van oordeel dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Griendtsveen door het doen van de uitlatingen die ten grondslag liggen aan het bericht van RTL Nieuws. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen. De rechtbank stelt voorop dat het strafrechtelijke onderzoek naar de slachthuizen ziet op een ernstige misstand, namelijk de niet-naleving van wet- en regelgeving in de slachterijsector, die ook gezondheidsrisico’s voor consumenten met zich brengt. Voor wat betreft de aard en inhoud van het bericht geldt dat daarin twee elementen zijn vermeld waarvan Griendtsveen stelt dat die onrechtmatig jegens haar zijn: 1) de verdenking die jegens de drie slachthuizen bestond; en 2) het citaat van het OM dat “we [het OM, toevoeging rechtbank] weten dat er dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren”. Het eerste element – de verdenking jegens de drie slachthuizen – was niet nieuw: de verdenking bestond al zo’n twee jaar, was al eerder naar buiten gekomen en daaraan was in de pers aandacht besteed. De herhaling van die verdenking is niet onrechtmatig, omdat die verdenking nu eenmaal bestond en daarvoor ook voldoende grondslag was. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het betoog van Griendtsveen dat het bericht had moeten vermelden dat een verdenking jegens haar ontbrak. Het citaat van het OM dat er “dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren” is evenmin onrechtmatig. Het citaat is te algemeen en weinig specifiek om jegens Griendtsveen als onrechtmatig te kunnen worden beschouwd. Het citaat heeft betrekking op drie niet bij naam genoemde slachthuizen in Noord-Nederland. Het citaat is voorts in neutrale bewoordingen vervat. Griendtsveen heeft aangevoerd dat in het bericht ten onrechte niet is vermeld dat van deze misstanden geen begin van bewijs is gevonden, zodat ten onrechte het beeld beklijfd dat deze misstanden er wel zouden zijn geweest. Dat is volgens haar onjuist en misleidend. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de inhoud van de processen-verbaal van de NVWA van 15 augustus 2018 en 20 mei 2020 niet worden gezegd dat er onvoldoende feitelijke basis is voor de algemene uitlating dat er bij de drie slachterijen “dingen zijn gebeurd die niet hadden mogen gebeuren”. Het citaat kan daarom evenmin als misleidend worden aangemerkt.
4.56.
De door Griendtsveen gevorderde rectificatie zal worden afgewezen.
4.57.
De slotsom is dat de vorderingen van Griendtsveen zullen worden afgewezen.
4.58.
Griendtsveen zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Staat als volgt:
- griffierecht: € 8.519
- salaris advocaat: € 8.714 (2 punten à € 4.357)
- nakosten:
€ 178(plus de verhoging zoals vermeld onder de beslissing)
Totaal: € 17.411
4.59.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Griendtsveen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 17.411, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet Griendtsveen € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024. [15]

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
2.Zie Bijlage II sectie III Vo 853/2004.
3.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97.
4.Zie artikel 8 lid 1 Transportverordening en bijlage I, hoofdstuk I en hoofdstuk II, afdeling 1.
5.Artikel 8.2 Transportverordening.
6.Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne.
7.HACCP is een risico-inventarisatie voor voedingsmiddelen.
8.Dit zijn de eisen als vermeld in bijlage II, sectie II, lid 2 Vo 853/2004.
9.Zie bijlage II, sectie II, lid 3 Vo 853/2004:
10.Zie Bijlage II, sectie III, lid 5 Vo 853/2004.
11.Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong.
12.Vgl. T&C Strafrecht, commentaar op titel III WED, Inleidende opmerkingen.
13.Vgl. HR 9 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9268, NJ 1993, 633.
14.Artikel 67c Rv verwijst onder meer naar artikel 8.12 lid 1 Wet dieren, welk lid onder meer verwijst naar de artikelen 2.1 lid 1, 2.2 lid 8 en 6.2 Wet dieren.
15.type: 1554