In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op 7 februari 2024 in het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die niet tijdig door verweerder was behandeld, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank van 3 maart 2023, waarin verweerder was opgedragen binnen zestien weken opnieuw te beslissen. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en dat eiser op 24 september 2023 in gebreke heeft gesteld. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 200,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing op schrift gesteld, waarbij de rechter en de griffier aanwezig waren. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak binnen vier weken na verzending.