ECLI:NL:RBDHA:2024:5697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL23.36158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinslid met inburgeringsvereiste

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij haar echtgenoot. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste. Eiseres, geboren in 1978 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft in het verleden een mvv aangevraagd, maar deze aanvraag is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 19 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan de inburgeringsplicht. Eiseres voerde aan dat zij ontheven moest worden van deze verplichting vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden, zoals analfabetisme en beperkte cognitieve vaardigheden. De rechtbank oordeelt echter dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die een ontheffing rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de eerdere afwijzing in rechte vaststaat en dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiseres niet aan de inburgeringsvereisten voldoet.

Daarnaast heeft de rechtbank de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM beoordeeld. Hoewel er gezinsleven bestaat tussen eiseres en haar echtgenoot, heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen en dat de medische situatie van de referent niet als een belemmering kan worden gezien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen recht heeft op een verblijfsvergunning, omdat zij niet voldoet aan de gestelde voorwaarden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.36158
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres (gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie of gezinslid bij [echtgenoot]’ (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 7 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 november 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. P.R.A. Janus, waarnemer van de gemachtigde, de gemachtigde van de staatssecretaris en referent.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres is geboren op [1978] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is op 2 december 2019 getrouwd met referent. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. Op 9 april 2020 heeft referent voor eiseres een mvv aangevraagd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [echtgenoot]’. Deze aanvraag is afgewezen en de afwijzing staat in rechte vast door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State (de Afdeling). Op 29 november 2022 heeft referent voor eiseres opnieuw een aanvraag ingediend voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [echtgenoot]’.
De beslissing van verweerder
6. Verweerder heeft de aanvraag van 29 november 2022 afgewezen. De reden hiervoor is dat eiseres inburgeringsplichtig is en dat zij niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste. Verweerder ziet ook geen aanleiding om eiseres te ontheffen van de verplichting om te slagen voor het basisexamen inburgering buitenland (inburgeringsexamen). Verder is niet aangetoond dat referent is vrijgesteld van het middelenvereiste of over zelfstandige middelen van bestaan beschikt om aan het middelenvereiste te voldoen.

Over de ontheffing van de inburgeringsplicht

7. Eiseres voert aan dat zij ontheven moet worden van de inburgeringplicht wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden. Als bijzondere omstandigheden brengt eiseres naar voren dat zij geen toegang heeft tot onderwijs en dat het vanwege haar analfabetisme moeilijk voor haar is om zich in te spannen voor het inburgeringsexamen. In dit verband speelt mee dat zij beperkte cognitieve vaardigheden heeft en nooit scholing heeft gehad. Daarom is het niet mogelijk voor dit examen te slagen en is het onredelijk dat van haar te verwachten. Eiseres wijst ter ondersteuning van haar stelling dat zij vrijgesteld moet worden op een uitspraak van deze rechtbank van 15 september 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:13985). Verder was het voor eiseres wegens de coronapandemie lastig zich voor te bereiden op het examen of het examen af te leggen. Zij heeft ondanks dat het examengeld al was betaald geen afspraak kunnen maken op de Nederlandse ambassade voor het afleggen van het examen. Waarschijnlijk door de coronamaatregelen.
8. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft in een eerdere procedure waarin eenzelfde aanvraag voorlag (zaaknummer Awb 21/617, uitspraak 6 augustus 2021) vastgesteld dat niet in geschil is dat eiseres inburgeringsplichtig is en dat verweerder niet ten onrechte eiseres niet heeft vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Dat oordeel staat in rechte vast door een uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2022 (202105781/1/V2, niet gepubliceerd). Verweerder heeft over onderhavige aanvraag gesteld dat er geen (nieuwe) bijzondere individuele omstandigheden zijn aangevoerd die reden geven eiseres nu wel te ontheffen van de inburgeringsplicht.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit heeft kunnen concluderen. Er zijn geen nieuwe stukken overgelegd of omstandigheden aangevoerd die verweerder tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure hadden moeten leiden. Over de nu in beroep aangevoerde omstandigheid dat eiseres het examengeld heeft betaald en wegens corona geen examen kon afleggen, stelt verweerder niet ten onrechte dat het betalen van examengeld niet maakt dat eiseres (voldoende) inspanningen heeft verricht. Dat zij wegens corona het examen niet kon afleggen is in het geheel niet onderbouwd. Ter zitting is nog aangevoerd dat eiseres een app heeft gebruikt voor het examen. Verweerder heeft hierover niet ten onrechte gesteld dat uit die mededeling (ook) niet blijkt van voldoende inspanningen ter voorbereiding op het examen of pogingen het examen te halen.
Omdat eiseres in deze procedure geen nieuwe stukken heeft overgelegd of omstandigheden heeft aangevoerd die zien op haar vermogen om (delen van) het inburgeringsexamen te
maken, heeft de staatssecretaris niet anders hoeven oordelen dan in de eerdere procedure en eiseres geen ontheffing hoeven verlenen van het afleggen van het inburgeringsexamen. De beroepsgrond slaagt niet.
8.1.
De door eiseres genoemde uitspraak van deze rechtbank van 15 september 2023 is niet vergelijkbaar. In die zaak had de betrokkene, anders dan eiseres, wel pogingen ondernomen om het examen te doen en waren er naast analfabetisme en gebrek aan scholing ook chronische medische klachten die een negatieve impact hadden op het leervermogen en wezen op een langdurig onvermogen om voor het inburgeringsexamen te slagen. Hiervan is bij eiseres niet gebleken.
8.2.
Eiseres heeft zich in het aanvullend beroepschrift van 15 februari 2024 op het standpunt gesteld dat in de Nederlandse regelgeving ten aanzien van het inburgeringsvereiste een onderscheid wordt gemaakt op basis van nationaliteit. Dat is volgens eiseres in strijd met artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 januari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:622).
8.3.
Gelet op de zeer late indiening van deze nadere grond vindt de rechtbank, ook gezien de inhoud van de beroepsgrond, het in strijd met de goede procesorde om deze beroepsgrond bij de beoordeling te betrekken. Daarom gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Over het middelenvereiste
9. Omdat de omstandigheid dat eiseres niet aan het inburgeringsvereiste voldoet het bestreden besluit zelfstandig kan dragen, behoeft dat wat in deze procedure over het middelenvereiste is aangevoerd geen bespreking meer.
Over de belangenafweging
10. Eiseres voert aan dat het gezinsleven dat referent met eiseres heeft, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, geëerbiedigd moet worden. Er zijn objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Marokko uit te voeren. Referent woont al 35 jaar in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Niet kan van hem verwacht worden dat hij in deze fase van zijn leven nog een leven in Marokko opbouwt. Hij heeft sterkere banden met Nederland dan met Marokko. Verweerder moet ook de medische toestand van referent betrekken. Die maakt een vertrek naar Marokko erg lastig. Reizen met een hernia is ondoenlijk en de medische zorg in Marokko is van mindere kwaliteit.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de belangenafweging, die in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt moet worden, in het nadeel van eiseres uitvalt. Niet in geschil is dat er gezinsleven tussen eiseres en referent bestaat. Maar zoals verweerder terecht stelt betekent dat niet dat zij daarom recht heeft op een verblijfsvergunning. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat het gaat om een eerste toelating en dat zij geen verblijfsvergunning voor Nederland had toen zij gezinsleven startte en dat er daarom niet op vertrouwd kon worden dat het gezinsleven in Nederland uitgeoefend mocht worden. Daarnaast heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat referent een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, wat het economisch belang van de Nederlandse overheid raakt. Het is
immers niet de bedoeling dat de overheid betaalt voor vestiging van een gezinslid in Nederland. Verder heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat er geen objectieve belemmeringen zijn om in Marokko gezinsleven te hebben. Verweerder heeft de medische situatie van referent niet hoeven zien als een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen, omdat er geen reden is om aan te nemen dat referent met zijn hernia niet kan reizen en medische behandeling voor referent in Marokko niet mogelijk zou zijn.
Daarnaast is referent afkomstig uit Marokko zodat hij bekend is met de taal en cultuur in Marokko. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder niet ten onrechte stelt dat het mogelijk is dat binnen een redelijke termijn alsnog aan de voorwaarden voor het verlenen van een machtiging als verzocht kan worden voldaan. Verweerder heeft zich hiermee voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres dient uit te vallen. De beroepsgrond slaagt niet.
Over schending van de hoorplicht
12. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder heeft nagelaten referent uit te nodigen voor een hoorzitting. Er waren voldoende aanknopingspunten om te horen, bijvoorbeeld over zijn uitkeringssituatie dan wel het bestaan van zelfstandige middelen van referent en de cognitieve beperkingen van eiseres. Hier heeft verweerder geen vragen over gesteld, terwijl hij beide aspecten in het kader van het afwijzingsbesluit wel ten nadele van eiseres heeft meegewogen. Er was dus geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar.
12. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De gronden van bezwaar hebben verweerder geen aanleiding hoeven geven eiseres en referent uit te nodigen voor een hoorzitting. Aan het primaire besluit heeft verweerder onder andere ten grondslag gelegd dat referent niet voldoet aan het middelen vereiste. Het niet voldoen aan het middelenvereiste is een zelfstandige afwijzingsgrond. In bezwaar is hier niks over aangevoerd, zodat alleen al daarom verweerder referent en eiseres niet hoefde te horen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 maart 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.