ECLI:NL:RBDHA:2023:13985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
AWB 23/1075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van inburgeringsvereisten en medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 september 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, heeft de aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij haar echtgenoot, met wie zij in 2021 is getrouwd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 april 2022 afgewezen, en deze afwijzing is in stand gehouden na het bezwaar van eiseres op 17 januari 2023.

De rechtbank heeft op 25 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Eiseres betoogde dat de staatssecretaris ten onrechte geen ontheffing heeft verleend van het inburgeringsvereiste, gezien haar analfabetisme en de medische beperkingen die haar cognitieve vermogens beïnvloeden. De staatssecretaris stelde echter dat eiseres niet voldoende inspanningen heeft geleverd om te slagen voor het inburgeringsexamen, ondanks haar medische klachten.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiseres, ondanks haar medische klachten, in staat zou moeten zijn om te slagen voor het inburgeringsexamen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris binnen twaalf weken een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Eiseres krijgt tevens een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/1075

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

mede namens de minderjarige kinderen,
(gemachtigde: mr. J.M.E. van der Haar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
1.2.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 15 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de heer [naam] (referent) en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1983, heeft de Marokkaanse nationaliteit en woont in Marokko. Zij wil in Nederland verblijven bij referent, met wie zij in 2021 is getrouwd. Op 11 januari 2022 diende referent namens eiseres en haar twee minderjarige kinderen een aanvraag in voor een mvv.
2.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres inburgeringsplichtig [1] is en zij niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste in het buitenland. Bij de aanvraag is verzocht om ontheffing van het inburgeringsvereiste op grond van persoonlijke en bijzondere individuele omstandigheden (analfabetisme en ongeschooldheid). De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiseres niet in staat zou zijn om het inburgeringsexamen af te leggen en zich in te spannen om hiervoor te slagen. Ten tijde van die afwijzing had eiseres geen inburgeringsexamen afgelegd.
2.2.
Eiseres heeft nadien op 13 juli 2022 en op 18 oktober 2022 op alle drie de onderdelen het examen afgelegd. Zij is daarbij in beide gevallen voor geen van de onderdelen geslaagd. De staatssecretaris is in het bestreden besluit bij het standpunt gebleven dat eiseres niet in aanmerking komt voor een ontheffing van de inburgeringsplicht en heeft de afwijzing in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor ontheffing?
4. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris haar ten onrechte geen ontheffing heeft verleend van het inburgeringsvereiste. Zij is Bedoeïnenvrouw, analfabeet en is nooit naar school geweest. Uit overgelegde medische stukken blijkt dat haar cognitieve vermogens matig beperkt zijn. Hieruit volgt dat zij niet in staat is om zich de lesstof eigen te maken. Er kan niet van haar worden verwacht dat zij binnen een redelijke termijn het inburgeringsexamen met goed gevolg aflegt, waardoor het inburgeringsvereiste de uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.
4.1.
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het voor eiseres, blijkens de door haar overgelegde (medische) stukken, wellicht moeilijker is om voor het examen te slagen, maar dat hieruit niet volgt dat het voor haar onmogelijk is om hiervoor te slagen of te leren. Er is niet gebleken dat eiseres zich voldoende heeft ingespannen om te slagen voor het examen. De behaalde scores voor de afgelegde examens geven geen blijk van inspanning. Eiseres heeft daarnaast onvoldoende inzichtelijk kunnen maken hoeveel lessen zij heeft gevolgd en kan weinig concreet vertellen wat zij in de lessen en thuis heeft geleerd. Haar verklaringen hierover waren summier en inconsistent.
4.2.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in de zaak K. en A. van 9 juli 2015 [2] en de daaropvolgende rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), [3] volgt dat een inburgeringsplichtige vreemdeling moet worden ontheven van het inburgeringsvereiste indien blijkt dat dit vereiste de uitoefening van het recht op gezinshereniging in zijn of haar geval onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met één of meer omstandigheden die er objectief aan in de weg staan dat het examen (met goed gevolg) kan worden afgelegd. Het Hof noemt hierbij specifiek leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie of gezondheidstoestand.
4.2.1.
Naar aanleiding van deze jurisprudentie is het beleid, zoals opgenomen in paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 over beoordeling van het inburgeringsvereiste in het buitenland, aangepast. Hierin is beschreven dat een mvv-aanvraag niet wordt afgewezen op grond van het inburgeringsvereiste als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Bij die beoordeling worden de getoonde wil van de vreemdeling om voor het inburgeringsexamen te slagen en de nodige inspanningen die daartoe zijn gedaan betrokken. Daarnaast worden een aantal (niet uitputtend bedoelde) aspecten genoemd die van belang kunnen zijn, zoals de medische omstandigheden van de vreemdeling en opleidingsniveau/analfabetisme. Als er medische omstandigheden worden aangevoerd, moeten deze blijken uit het medisch vragenformulier, [4] dat is ingevuld door de aangewezen ambassadearts. De staatssecretaris behandelt aan de hand van het vragenformulier of de vreemdeling als gevolg van een medische aandoening voor een periode van drie jaar niet in staat is om (een deel van) het basisexamen af te leggen, dan wel om inspanningen te leveren ter voorbereiding op (een deel van) het basisexamen inburgering. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
4.3.
Eiseres heeft in de procedure het medische vragenformulier van 29 november 2022 overgelegd dat is opgesteld door de aangewezen arts, [naam] . Uit dit formulier blijkt dat voor het onderzoek van eventuele psychiatrische aandoeningen advies is gevraagd aan psychiater en psychotherapeut [naam] . Uit het medische vragenformulier komt naar voren dat eiseres lijdt aan depressieve klachten en angst en dat deze klachten een chronisch karakter hebben. De klachten, in combinatie met het analfabetisme van eiseres, maken dat haar cognitieve vermogen matig beperkt is.
4.3.1.
Eiseres heeft in beroep nadere medische verklaringen overgelegd van twee specialisten die zij zelf heeft ingeschakeld. Het gaat om een verklaring van 4 november 2022, die is opgesteld door [naam] , neuropsychiater, en een medische verklaring van 27 januari 2023 die is opgesteld door psychiater [naam] . In beide verklaring wordt de bevinding van [naam] onderschreven dat het cognitieve vermogen van eiseres matig beperkt is. Zowel [naam] als [naam] verbindt hieraan de conclusie dat eiseres als gevolg hiervan niet in staat is om lessen te volgen in een voor haar nieuwe taal.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom ondanks de geconstateerde (medische) belemmering toch van eiseres verwacht kan worden dat zij zich inspant om te slagen voor het inburgeringsexamen. Dat het gebrek aan scholing van eiseres en haar analfabetisme op zichzelf nog niet maken dat zij zich niet hoeft in te spannen om te slagen voor het inburgeringsexamen, acht de rechtbank geen onjuist uitgangspunt. In dit geval is echter niet in geschil dat de medische klachten van eiseres een verdere negatieve impact hebben op haar leervermogen en dat de klachten chronisch van aard zijn. Dat het, zoals de staatssecretaris in het verweerschrift heeft gesteld, niet gaat om een aangeboren medische beperking, doet er niet aan af dat de chronische aard van de klachten erop wijst dat eiseres hier voor een langere periode last van zal hebben. De medische verklaringen van [naam] en [naam] versterken vervolgens het beeld dat dit wijst op een langdurig onvermogen voor eiseres om voor het examen te slagen. De verklaringen zijn opgemaakt op basis van onderzoek dat plaatsvond in de periode vlak voor, respectievelijk vlak na het nemen van het bestreden besluit, zodat naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat deze op de toestand van eiseres ten tijde van het nemen van dit besluit. De staatssecretaris heeft de inhoud van deze verklaringen niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit de verschillende medische verklaringen, in samenhang beschouwd, volgt het beeld dat eiseres langdurig niet in staat zal zijn om lessen te volgen in de Nederlandse taal. Nu beheersing van een basisniveau van de Nederlandse taal van essentieel belang is voor alle drie de onderdelen van het inburgeringsexamen, is in dit geval niet uitgesloten dat sprake is van een objectieve omstandigheid die er langdurig aan in de weg staat dat eiseres het inburgeringsexamen met goed gevolg aflegt. De staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom er desondanks van uit kan worden gegaan dat eiseres kan leren voor het examen en hiervoor van haar in dit kader meer inspanning mag worden gevergd.
4.5.
De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
5.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor twaalf weken.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de rechtbankzitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
5.3.
De rechtbank bepaalt verder dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het besluit van 17 januari 2023;
 draagt de staatssecretaris op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
 veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van M. Kok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het gaat om het basisexamen inburgering zoals bedoeld in artikel 3.98a van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.ECLI:EU:C:2015:453.
3.ABRvS 18 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3412.
4.Conform het model opgenomen in Bijlage 19 van het Voorschrift Vreemdelingen.