ECLI:NL:RBDHA:2024:5597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
NL23.33860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser diende zijn aanvraag in op 17 mei 2022, en volgens de geldende regelgeving had verweerder uiterlijk op 17 augustus 2023 moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 20 augustus 2023 in gebreke gesteld, nadat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat, hoewel de beslistermijn in beginsel zes maanden bedraagt, deze termijn door een besluit van 27 september 2022 is verlengd met negen maanden. Dit betekent dat de termijn voor deze zaak op 17 augustus 2023 verliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser nog niet is gehoord en heeft daarom besloten om verweerder een langere beslistermijn op te leggen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 11 januari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.33860
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.¹
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.²
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 17 mei 2022. Verweerder moet in beginsel uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.³ Sinds
27 september 2022 is echter het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.⁴ Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. De beslistermijn verliep in dit geval dus op 17 augustus 2023. Eiser heeft verweerder op 20 augustus 2023, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755
ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.⁵ Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.⁶
5. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser in deze zaak nog niet is gehoord. De rechtbank ziet in deze omstandigheid aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. In de uitspraak van 8 juli 2020⁷ acht de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het zogenoemde8+8-wekenmodel passend. De rechtbank ziet geen grond om in dit geval een andere termijn passend te achten. Dit betekent dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nader gehoor af moet nemen en binnen acht weken daarna het besluit op de aanvraag bekend moet maken.

Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?

6. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 2022⁸ geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.⁹
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 4 september 2023. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Toegekend wordt € 218,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,25).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken na het nader gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
D.D. Bijlhout, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 januari 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.