ECLI:NL:RBDHA:2024:5595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
NL24.14661 en NL24.14665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod; beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, alsook tegen een maatregel van bewaring. Eiser, een Moldavische nationaliteit hebbende, had eerder een terugkeerbesluit ontvangen op 17 januari 2024, dat in rechte vaststaat. De rechtbank oordeelt dat het nieuwe terugkeerbesluit van 30 maart 2024 onverplicht is genomen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten. Hierdoor is de rechtbank onbevoegd om het beroep tegen dit besluit te behandelen.

Wat betreft het inreisverbod oordeelt de rechtbank dat de motivering van verweerder voldoende is om aan te geven waarom de omstandigheden van eiser geen aanleiding geven om van het inreisverbod af te zien. De rechtbank wijst erop dat de wens van eiser om in de toekomst terug te keren naar Nederland niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn aanhouding een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding was, maar de rechtbank concludeert dat de aanhouding rechtmatig was, aangezien deze plaatsvond in het kader van een visserijcontrole.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit onbevoegd en het beroep tegen het inreisverbod ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en is openbaar gemaakt op 18 april 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het terugkeerbesluit en binnen één week voor het inreisverbod.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.14661 en NL24.14665

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2024 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, alsmede een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Verweerder heeft op diezelfde datum aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd (bestreden besluit 2).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL24.14665. Het beroep tegen de maatregel onder nummer NL24.14661. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M. de Wit. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op geboren op [Geboortedatum] en de Moldavische nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat al eerder, namelijk op 17 januari 2024, aan eiser een terugkeerbesluit (zonder inreisverbod) is uitgevaardigd, dat bovendien in rechte vaststaat. De rechtbank ziet zich daarom allereerst gesteld voor de vraag of het bestreden terugkeerbesluit van 30 maart 2024 onverplicht en ten overvloede is genomen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, nu eiser niet heeft gesteld, en ook niet is gebleken, dat hij na de uitreiking van dit eerdere terugkeerbesluit het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten. Het bestreden besluit 1, voor zover dit het terugkeerbesluit betreft, roept dan ook geen rechtsgevolgen in het leven die niet al eerder waren ontstaan. Er is daarom in zoverre geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het daartegen gerichte beroep.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven om van het uitvaardigen van het inreisverbod af te zien. De enkele omstandigheid dat eiser in de toekomst wenst terug te komen naar Nederland, maakt niet dat het inreisverbod in strijd komt met artikel 8 van het EVRM of dat anderszins sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan een inreisverbod achterwege dient te blijven. [2]
Het bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
4. Eiser voert aan dat sprake is geweest van een verkapt vreemdelingrechtelijke aanhouding, omdat hij pas na overleg met de Vreemdelingenpolitie is aangehouden.
5. Uit het proces-verbaal van de aanhouding blijkt dat de verbalisanten waren belast met een visserijcontrole. In het kader van deze niet-vreemdelingrechtelijke controle hebben zij inzage in eisers identiteitsdocument gevorderd. Eiser kon daar niet aan voldoen, waarna hij is aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. Dat er overleg is geweest met de Vreemdelingenpolitie maakt dat niet anders. De rechtmatigheid van eisers aanhouding op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht ligt overigens volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] niet bij de bewaringsrechter ter toetsing voor. [4] De beroepsgrond slaagt niet.
6. Nu ook na ambtshalve toetsing de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is, is het beroep daartegen ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van bestreden besluit 1:
- verklaart zich onbevoegd, voor zover het beroep is gericht tegen het terugkeerbesluit;
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover het is gericht tegen het inreisverbod;
Ten aanzien van bestreden besluit 2:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Beoordeling op grond van artikel 11, tweede en derde lid, van Richtlijn 2008/115/EG en artikel 66a, achtste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Uitspraak van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400.