ECLI:NL:RBDHA:2024:5557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
NL24.9792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend op 17 juli 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit is gebaseerd op het overnameakkoord van 22 november 2023, waaruit blijkt dat de eiser eerder met een geldig visum het grondgebied van de lidstaten is binnengekomen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 5 april 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank overweegt dat er geen aanleiding is om af te zien van de overdracht aan Frankrijk, aangezien het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit beginsel houdt in dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten hun Europese en internationale verplichtingen nakomen. De eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom hij niet zou worden toegelaten tot de asielprocedure in Frankrijk of waarom zijn aanvraag daar niet zorgvuldig zou worden behandeld. De rechtbank verwijst ook naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin werd bevestigd dat in het geval van Frankrijk het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt, tenzij er individuele omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Aangezien de eiser niet heeft aangetoond dat er systematische gebreken zijn in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Frankrijk, is er geen ruimte voor verdere toetsing aan artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9792

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. P.R. Klaver als waarnemer van de gemachtigde van eiser, S. Korkis als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2001 en de Somalische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 17 juli 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft met verwijzing naar het overnameakkoord van 22 november 2023 gemotiveerd dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming op de grond dat eiser eerder met een geldig door de Franse autoriteiten verstrekt visum het grondgebied van de lidstaten is binnengekomen. Eiser heeft dit niet bestreden.
3. Verweerder heeft daarnaast gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om af te zien van de overdracht aan Frankrijk. In de gronden van beroep ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andere conclusie. In het geval van overdracht aan een andere lidstaat wordt er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit gegaan dat die lidstaat zijn Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen tegenover de vreemdeling naleeft. Dit geldt ook in het geval van Frankrijk. Eiser heeft niet onderbouwd waarom volgens hem niet vaststaat dat hij zal worden toegelaten tot de asielprocedure in Frankrijk of waarom zijn asielverzoek in Frankrijk niet op zorgvuldige wijze zal worden behandeld.
4. Ook in de door eiser genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 12 januari 2024 wordt overwogen dat in het geval van Frankrijk wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [1] Slechts in die specifieke zaak was er volgens zittingsplaats Groningen aanleiding om daar niet langer van uit te gaan. De vreemdeling in die zaak had zijn bezwaren tegen overdracht met individuele stukken onderbouwd. Eiser stelt onder verwijzing naar bedoelde uitspraak dat in Frankrijk onvoldoende zekerheid bestaat dat hij in aanmerking komt voor opvang, maar hij heeft dat verder niet met stukken onderbouwd. De enkele verwijzing naar die uitspraak is onvoldoende om in het algemeen of ten aanzien van eiser persoonlijk te twijfelen aan het recht op opvang of aan de mogelijkheid om in Frankrijk succesvol te klagen over het eventueel tekortschieten van de Franse autoriteiten.
5. Aangezien eiser niet aannemelijk heeft weten te maken dat de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in Frankrijk systematische gebreken kent, is er geen ruimte voor verdere toetsing aan artikel 3 van het EVRM. [2]
6. Het beroep is ongegrond.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.