ECLI:NL:RBDHA:2024:424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.34237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat werd aangewezen. Eiser, van Russische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend na een periode van dakloosheid en gebrek aan opvang in Frankrijk, waar hij eerder was overgedragen vanuit Zwitserland. De rechtbank heeft op 8 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de zienswijzen van eiser niet heeft betrokken bij het bestreden besluit, wat leidt tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Eiser had eerder zienswijzen ingediend waarin hij zijn bezwaren tegen de overdracht aan Frankrijk uiteenzette, maar deze zijn niet in de beoordeling meegenomen. De rechtbank oordeelt dat de Dublinverordening van toepassing is, maar dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden waaronder eiser in Frankrijk verkeerde. Dit gebrek aan zorgvuldigheid en motivatie leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit.

De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere zienswijzen van eiser in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in asielzaken, vooral wanneer het gaat om de rechten en omstandigheden van de betrokken vreemdelingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34237

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam]

geboren op [geboortedatum]
van Russische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, samen met zijn gemachtigde. De gemachtigde van de staatssecretaris is verschenen. Tevens is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser voert allereerst aan dat hij een zienswijze heeft ingediend op 25 september 2023 en deze heeft aangevuld op 26 september 2023. Eiser wenst te verwijzen naar hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht. Eiser heeft bezwaar tegen de overdracht aan Frankrijk. Hij geeft onder andere aan dat de omstandigheden in Frankrijk verschrikkelijk zijn. Eiser stelt dakloos te zijn geweest, geen opvang te hebben gekregen en dat de sociale organisaties hem af en toe hebben geholpen. Eiser is in het kader van de Dublinverordening overdragen aan Frankrijk door Zwitserland en heeft vervolgens geen kans gekregen om asiel aan te vragen. Eiser heeft in dat kader diverse stukken overgelegd. Hij kreeg bij aankomst op het vliegveld in Frankrijk na de overdracht uit Zwitserland een beslissing van de Franse autoriteiten, die getekend was op de dag voor de overdracht naar Frankrijk, waarin stond dat hij het land moest verlaten. Eiser heeft in deze periode geen opvang gekregen en heeft van 25 april tot aan zijn vertrek naar Nederland in de terminalruimte van het vliegveld verbleven, zonder enige voorziening. Eiser heeft daartegen diverse klachten ingediend en ter zitting heeft hij toegelicht dat hij ook een advocaat in de arm heeft genomen. Eiser is uit wanhoop over zijn situatie in Frankrijk waarin zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen en hij geen opvang kreeg, naar Nederland gegaan om daar een asielaanvraag in te dienen. De staatssecretaris is niet ingegaan op eisers gronden ten aanzien van die klachten. Eiser heeft een eigen verklaring overgelegd omtrent de beschikking en tevens zijn tickets, waaruit volgens eiser blijkt dat hij de Europese Unie heeft verlaten en daarna vervolgens naar Nederland is gekomen om zijn asielaanvraag in te dienen. In dat kader stelt eiser dat de Dublinverordening niet op hem van toepassing is. De staatssecretaris had de asielaanvraag van eiser in behandeling moeten nemen. Gelet hierop, en nu ook geen zelfstandig onderzoek door de staatssecretaris is gedaan naar de juridische en feitelijke situatie van eiser in Frankrijk, vertoont het bestreden besluit gebreken. Het besluit is niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd, aldus eiser.
Heeft de staatssecretaris de zienswijze(n) van eiser betrokken bij het bestreden besluit?
6. De rechtbank overweegt allereerst dat uit het procesdossier blijkt dat eiser in ieder geval op 26 september 2023 een (aanvullende) zienswijze heeft ingediend, waarin eiser verwijst naar zijn zienswijze op 25 september 2023. Deze (aanvullende) zienswijze is ingediend twee weken na de dagtekening van het voornemen (12 september 2023). In het bestreden besluit staat aangegeven dat er door eiser geen zienswijze is ingediend, waardoor kan worden geconcludeerd dat de zienswijze(n) van eiser in het geheel niet bij het bestreden besluit zijn betrokken. Dit levert een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op. Deze beroepsgrond slaagt. Wat dit voor gevolgen heeft voor het bestreden besluit, zal de rechtbank na bespreking van de overige beroepsgronden bepalen.
Is de Dublinverordening van toepassing op eiser?
7. De rechtbank overweegt verder als volgt. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening komt de verplichting tot terugname door een lidstaat te vervallen als de verantwoordelijke lidstaat of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder c of d, van de Dublinverordening kan aantonen dat hij het grondgebied van de EU-lidstaten tenminste drie maanden heeft verlaten. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ten minste drie maanden buiten de Europese Unie heeft verbleven. Voorts geldt dat artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening niet van toepassing indien een verzoek wordt ingediend na de periode van afwezigheid. Dit verzoek wordt beschouwd als een nieuw verzoek en leidt tot een nieuwe procedure.
7.1.
Na eisers gestelde afwezigheid heeft hij op 22 september 2022 een nieuwe asielaanvraag ingediend in Zwitserland. Vervolgens is eiser door de Zwitserse autoriteiten geclaimd bij en overgedragen aan Frankrijk, waarna hij op 7 juni 2023 een asielverzoek in Nederland heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat op grond van het voorgaande, in samenhang bezien met het claimakkoord van 7 september 2023 door Frankrijk, de Dublinverordening van toepassing is op eiser. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Kan in het geval van eiser worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk?
8. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of in het specifieke geval van eiser kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten opzichte van Frankrijk in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit in zijn geval anders is en om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018).
8.1.
Eiser betoogt dat in zijn geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij heeft dit standpunt onderbouwd onder overlegging van diverse (deels onvertaalde) stukken bij zijn zienswijze(n) en bij de gronden van beroep. Deze stukken bestaan onder andere uit kopieën van vliegtickets en stempels in zijn paspoort, maar ook een document van de Franse autoriteiten waaruit volgens eiser blijkt dat reeds voor zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening van Zwitserland aan Frankrijk het besluit was genomen dat eiser Frankrijk moest verlaten, zonder dat zijn asielaanvraag in behandeling is genomen en zonder dat aan hem op enigerlei wijze opvang of verstrekkingen zijn verleend. Dit document ondersteunt volgens eiser zijn verhaal dat zijn asielaanvraag in Frankrijk na de overdracht in het kader van de Dublinverordening niet in behandeling is genomen en hij geen opvang en ook geen verstrekkingen heeft gekregen en dientengevolge tot aan zijn vertrek op het vliegveld heeft verbleven. De rechtbank is van oordeel dat, nu deze stukken dienen als onderbouwing van eisers bezwaren tegen overdracht aan Frankrijk, deze door de staatssecretaris ten onrechte niet voldoende bij het bestreden besluit zijn betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eisers verklaringen waarom hij niet wil worden overgedragen aan Frankrijk en waarom hij van mening is dat in zijn specifieke geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ten onrechte niet in onderlinge samenhang en in het licht van de (consequent) afgelegde verklaringen beoordeeld.
8.2.
Nu de staatssecretaris de door eiser overgelegde stukken onvoldoende heeft betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag van eiser, heeft de staatssecretaris niet kunnen volstaan met de onderbouwing zoals thans in het bestreden besluit is gegeven. Dat eiser zich bij problemen kan wenden tot de Franse autoriteiten, is in het licht van eisers stellingen onvoldoende gemotiveerd. In de stukken heeft eiser nog aangevoerd dat hij wel degelijk klachten heeft ingediend in Frankrijk en ter zitting heeft hij toegelicht dat hij in Frankrijk een advocaat in de arm heeft genomen. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven vanwege een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek. Het beroep is reeds gegrond gelet op hetgeen overwogen onder rechtsoverweging 6. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De overige beroepsgronden, voor zover deze niet bij deze uitspraak zijn betrokken, behoeven geen bespreking meer.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. wegens
strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.