In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat werd aangewezen. Eiser, van Russische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend na een periode van dakloosheid en gebrek aan opvang in Frankrijk, waar hij eerder was overgedragen vanuit Zwitserland. De rechtbank heeft op 8 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de zienswijzen van eiser niet heeft betrokken bij het bestreden besluit, wat leidt tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Eiser had eerder zienswijzen ingediend waarin hij zijn bezwaren tegen de overdracht aan Frankrijk uiteenzette, maar deze zijn niet in de beoordeling meegenomen. De rechtbank oordeelt dat de Dublinverordening van toepassing is, maar dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden waaronder eiser in Frankrijk verkeerde. Dit gebrek aan zorgvuldigheid en motivatie leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit.
De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere zienswijzen van eiser in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in asielzaken, vooral wanneer het gaat om de rechten en omstandigheden van de betrokken vreemdelingen.