ECLI:NL:RBDHA:2024:5535
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van eisers, Syrische asielzoekers, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De rechtbank heeft op 10 april 2024 de beroepen behandeld, waarbij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optrad. De aanvragen zijn door verweerder niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende hebben aangetoond dat de asielprocedure in Duitsland niet voldoet aan de vereisten van de Procedurerichtlijn en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht naar Duitsland onevenredig hard zouden maken. De rechtbank benadrukt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, tenzij eisers concrete bewijsstukken kunnen overleggen die het tegendeel aantonen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de minderjarige kinderen voldoende zijn betrokken bij de beoordeling en dat de aanvragen van eisers terecht zijn afgewezen. De beroepen worden ongegrond verklaard, en eisers krijgen geen proceskostenvergoeding.