In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van een meerderjarig persoon. Het verzoeker, die de rol van stiefvader vervult, wilde zijn stiefdochter adopteren, maar de rechtbank heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de stiefdochter ten tijde van het verzoek al meerderjarig was, wat in strijd is met de voorwaarden voor adoptie zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het minderjarigheidsvereiste terzijde werd geschoven, ondanks de hechte band tussen verzoeker en de stiefdochter. De rechtbank heeft ook overwogen dat het recht op adoptie niet is beschermd onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek tot adoptie geen ongeoorloofde inbreuk op het gezinsleven van verzoeker en de stiefdochter met zich meebracht. Het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de stiefdochter werd eveneens afgewezen, met de suggestie dat zij een nieuw verzoek kan indienen bij Justis.