ECLI:NL:RBDHA:2024:5521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
C/09/652819 / FA RK 23-6165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van meerderjarig persoon op basis van minderjarigheidsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van een meerderjarig persoon. Het verzoeker, die de rol van stiefvader vervult, wilde zijn stiefdochter adopteren, maar de rechtbank heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de stiefdochter ten tijde van het verzoek al meerderjarig was, wat in strijd is met de voorwaarden voor adoptie zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het minderjarigheidsvereiste terzijde werd geschoven, ondanks de hechte band tussen verzoeker en de stiefdochter. De rechtbank heeft ook overwogen dat het recht op adoptie niet is beschermd onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek tot adoptie geen ongeoorloofde inbreuk op het gezinsleven van verzoeker en de stiefdochter met zich meebracht. Het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de stiefdochter werd eveneens afgewezen, met de suggestie dat zij een nieuw verzoek kan indienen bij Justis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-6165
Zaaknummer: C/09/652819
Datum beschikking: 17 april 2024

Adoptie

Beschikking op het op 24 augustus 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
advocaat: mr. C.H.C. Houben te Leiden.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de dochter] ,

de dochter, hierna te noemen: [de dochter] ,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 3] .

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift;
- de brief van 21 december 2023 van verzoeker.
- een e-mailbericht van 28 december 2023, van de vader;
- een F9-formulier van 6 maart 2024, met bijlagen, van verzoeker.
Op 20 maart 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met zijn advocaat, [de dochter] , de moeder en de vader. Tevens was aanwezig [naam] , dochter van verzoeker.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot:
-adoptie door verzoeker van de meerderjarige [de dochter] , geboren op
[geboortedag] 1982;
-wijziging van de geslachtsnaam van [de dochter] in ‘ [geslachtsnaam] ’;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten van deze beslissingen een latere
vermelding aan de geboorteakte van [de dochter] toe te voegen,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De moeder ondersteunt het adoptieverzoek.
De vader heeft op de zitting verweer gevoerd.

Feiten

  • Het huwelijk van de ouders van [de dochter] is ontbonden op 28 januari 1985.
  • Verzoeker en de moeder zijn gehuwd op [huwelijksdag] 1990 te [plaats] .
  • Op 24 mei 2000 is [de dochter] meerderjarig geworden.
  • Alle betrokkenen hebben de Nederlandse nationaliteit.

Beoordeling

De rechtbank moet beoordelen of is voldaan aan de gronden en voorwaarden voor adoptie als bepaald in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Een van de voorwaarden, vermeld in artikel 1:228 eerste lid aanhef en onder a BW, is dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is.
De rechtbank stelt vast dat [de dochter] ten tijde van het verzoek ouder dan achttien jaar is, zij is inmiddels 41 jaar oud. Er is daarom niet voldaan aan voornoemd vereiste van minderjarigheid, waardoor het verzoek tot adoptie in beginsel om die reden moet worden afgewezen.
Standpunt verzoeker
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden dat afwijzing van het verzoek een ongeoorloofde inmenging in het familieleven van hem en zijn gezin is. Hij doet hiermee een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Verzoeker stelt dat hij sinds [de dochter] zeven jaar oud is met de moeder en [de dochter] een gezin vormt. Sindsdien heeft hij met de moeder de volledige verzorging en opvoeding van [de dochter] op zich genomen. Op 2 september 1991 is dochter [naam] geboren en vormen zij met hun vieren een gezin. Verzoeker heeft sinds [de dochter] zeven jaar oud is een vaderrol vervuld in tegenstelling tot de vader, die sinds dat [de dochter] elf of twaalf jaar oud is geen rol meer in haar leven heeft gespeeld, met uitzondering van een korte periode van verzoening toen [de dochter] zeventien jaar oud was. Verzoeker heeft in 1991een testament opgesteld waarin ook [de dochter] als erfgenaam is opgenomen. Zij is zoveel als mogelijk gelijk gesteld aan haar zus [naam] . Verzoeker en [de dochter] willen dat er daadwerkelijk familierechtelijke betrekkingen tussen hen tot stand komen zodat [de dochter] in ieder opzicht een volwaardig gezinslid is, zoals feitelijk al het geval is.
Verzoeker stelt dat hij niet eerder, tijdens de minderjarigheid van [de dochter] , tot adoptie is overgegaan, omdat zij vreesden voor de reactie van de vader. Daarna is adoptie niet meer ter sprake gekomen binnen het gezin. Het feit dat [de dochter] tijdens haar minderjarigheid en ook tijdens haar meerderjarigheid behandeld is voor psychische klachten heeft er ook toe geleid dat er niet meer aan adoptie is gedacht binnen het gezin. Inmiddels is het leven van [de dochter] stabiel. Dat verzoeker pas nu, nu [de dochter] 41 jaar is, een verzoek tot adoptie heeft ingediend, is ingegeven doordat de moeder recent een boek heeft gelezen over de adoptie van een meerderjarig persoon. Daarop heeft zij verzoeker de vraag gesteld of hij [de dochter] zou willen adopteren. Verzoeker wilde dit, en heeft [de dochter] gevraagd of zij dit ook zou willen. [de dochter] gaf aan niets liever te willen.
Standpunt [de dochter]
Op zitting heeft [de dochter] verklaard dat verzoeker altijd de stabiele factor in haar leven is geweest. Verzoeker, [de dochter] en de rest van het gezin hebben een zeer hechte emotionele band. [de dochter] heeft in het verleden therapie gehad in verband met traumatische ervaringen, die naar zij stelt verband houden met haar vader. Voor haar is het belangrijk de band met haar vader te verbreken en voortaan als dochter van haar stiefvader door het leven te gaan. Zij wil daarom ook de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’ dragen.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat zij begrijpt en dat invoelbaar is dat de adoptie uit emotioneel oogpunt belangrijk is voor [de dochter] en verzoeker. Uit het feit dat verzoeker de moeite heeft genomen om het verzoek tot adoptie in te dienen, de inhoud van het verzoekschrift en – zoals op de zitting ook bleek – hun onderlinge verstandhouding en contact, volgt de hechte band tussen verzoeker en [de dochter] . Dit is evenwel niet de afweging die de rechtbank moet maken. Zij moet beoordelen of het vereiste van minderjarigheid ten tijde van de indiening van het verzoek tot adoptie terzijde kan worden geschoven.
Het vereiste van minderjarigheid ten tijde van de indiening van het verzoek tot adoptie kan terzijde worden geschoven indien een weigering om adoptie toe te staan een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven of privéleven van verzoeker en [de dochter] oplevert, als bedoeld in artikel 8 EVRM.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is het recht op adoptie niet één van de door het EVRM beschermde rechten (zie onder meer EHRM 26 februari 2002, NJ 2002, 553; E.B. t. Frankrijk). Dat een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch gezinsverband is op zichzelf niet in strijd met artikel 8 EVRM. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is wanneer niet wordt voldaan aan de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden, kan daarom in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk op het recht op family life.
Ook de Hoge Raad heeft beslist dat aan artikel 8 EVRM weliswaar het recht op bescherming van family life tussen de ouders en een door hen geadopteerd kind kan worden ontleend, maar niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de eisen voor adoptie volgens de nationale wet (zie Hoge Raad 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6339).
Het weigeren van een adoptie kan onder zeer bijzondere omstandigheden desondanks zo’n inbreuk maken op het bestaande gezinsleven dat toch voorbij kan worden gegaan aan het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228 eerste lid aanhef en onder a BW. Het gaat dan om uitzonderlijke gevallen, waarin de weigering van de adoptie vanwege enkel de meerderjarigheid bij de indiening van het verzoek een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich mee zou brengen (vgl. de conclusie van A-G Vlas ECLI:NL:PHR:2013:BY5053 bij HR 25 januari 2013 ECLI:NL:HR:2013:BY5063).
Een tweede aspect dat van belang is, is of de termijnoverschrijding met betrekking tot het verzoek verschoonbaar is. De staat maakt geen ongerechtvaardigde inbreuk op het familieleven als burgers zonder goede reden eindeloos wachten met het indienen van een verzoekschrift.
De rechtbank komt op basis van de stukken en de verklaringen op de zitting tot het oordeel dat in dit geval geen sprake is van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden en overweegt daartoe het volgende.
Vast staat dat verzoeker en [de dochter] een bijzonder hechte band hebben. Verzoeker heeft gezamenlijk met de moeder al vanaf jongere leeftijd van [de dochter] de zorg en opvoeding over haar gedragen. Ze gedroegen zich als gezinsleden, met de daarbij behorende gezinsrollen. Gebleken is dat verzoeker een stabiele factor was en is in het leven van [de dochter] .
De rechtbank begrijpt vanuit deze gevoelens de wens tot adoptie, maar dit gezinsverband tussen verzoeker en [de dochter] leidt niet tot een zodanige bijzondere omstandigheid die meebrengt dat er een uitzondering op het minderjarigheidsvereiste bij adoptie kan worden gemaakt. Dat [de dochter] met verzoeker een veel hechtere band heeft dan met haar vader is in deze tijd – waarin stiefouders en samengestelde gezinnen steeds vaker voorkomen – niet uitzonderlijk. Naar het oordeel van de rechtbank vormt die hechte band daarom geen bijzondere omstandigheid die maakt dat er sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven. [de dochter] had en heeft een gezinsleven met verzoeker. Een afwijzing van de adoptie verandert niets aan deze feitelijke situatie. Dat deze band niet juridisch wordt vertaald in een adoptie levert ook geen schending op van dat gezinsleven.
Verzoeker heeft de gestelde traumatische herinneringen van [de dochter] aan de vader en de effecten ervan op haar huidige leven niet geconcretiseerd en onderbouwd. Evenmin heeft [de dochter] dit op zitting gedaan. Niet gebleken is dat de gestelde psychische klachten een direct gevolg zijn van de relatie tussen [de dochter] en de vader, en dat [de dochter] hierdoor in haar leven is vastgelopen en dat dit nog steeds het geval is. Daarbij overweegt de rechtbank evenzeer dat verzoeker stelt dat het leven van [de dochter] nu stabiel is. De rechtbank kan niet vaststellen dat deze gestelde herinneringen, hoe naar deze ook kunnen zijn voor haar, een dusdanige bijzondere omstandigheid vormen dat weigering van de adoptie een inbreuk maakt op het bestaande gezins- en familieleven van verzoeker en [de dochter] .
Verzoeker heeft aangegeven dat de moeder en hij tijdens de minderjarigheid van [de dochter] wel eens aan adoptie hebben gedacht, maar hiervoor niet hebben gekozen uit vrees voor de reactie van de vader van [de dochter] . Het leven van [de dochter] is turbulent verlopen, ook na haar meerderjarigheid, waardoor adoptie niet meer ter sprake is gekomen. Bovendien gingen verzoeker en de moeder ervan uit dat adoptie van een meerderjarige niet mogelijk was. Pas na het lezen van een boek over de adoptie van een meerderjarige zijn juridische stappen gezet. Dit dus op het moment dat [de dochter] al ruimschoots meerderjarig is. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat verzoeker er onlangs achter is gekomen dat – in uitzonderingsgevallen – adoptie van een meerderjarige mogelijk is, dit de overschrijding niet verschoonbaar maakt. De rechtbank stelt dan ook vast dat niet is gebleken van zeer bijzondere omstandigheden waardoor in het licht van artikel 8 EVRM kan worden voorbij gegaan aan het feit dat [de dochter] ten tijde van het verzoek tot adoptie al ruimschoots meerderjarig was.
Het verzoek tot adoptie zal worden afgewezen.
Omdat het verzoek wordt afgewezen, laat de rechtbank het verweer van de vader onbesproken.
De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat deze voor [de dochter] en verzoeker teleurstellende uitkomst niets afdoet aan de speciale band die zij met elkaar hebben, die zij ook op de zitting duidelijk naar voren hebben gebracht.
Omdat het adoptieverzoek wordt afgewezen, kan ook het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van [de dochter] in deze procedure niet worden ingewilligd. De rechtbank wijst [de dochter] ten overvloede op de mogelijkheid een verzoek tot wijziging van haar geslachtsnaam in te dienen bij Justis. Dit is haar overigens bekend, is ter zitting gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Dragtsma, W.G. de Boer en K.M. Crooij-Heins, kinderrechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!