ECLI:NL:RBDHA:2024:5508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
24-1380
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor de aanleg van padelbanen op tennispark

Op 16 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen de verleende omgevingsvergunning voor het tijdelijk veranderen van drie tennisbanen in zes padelbanen op het tennispark WW Benoordenhout in Den Haag. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 12 oktober 2021. Verzoekers stelden dat de aanleg van padelbanen in strijd was met de bestemmingsomschrijving van de beheersverordening, die alleen tennisbanen toestond. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat padelbanen in overeenstemming zijn met de bestemming 'Sport' en dat de ruimtelijke uitstraling van padelbanen niet wezenlijk verschilt van die van tennisbanen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het gebruik van de drie padelbanen niet zou leiden tot een grotere parkeerbehoefte. De verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen, waardoor de werkzaamheden aan de padelbanen mochten doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/1380 en SGR 24/1383
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 april 2024 in de zaken tussen

1.[verzoekers 1] en 14 anderen, te [woonplaats] , verzoekers 1

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),

2.[verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoeker 2

(gemachtigde: mr. drs. J.M. Lammers),
hierna ook gezamenlijk te noemen: verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college
(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Peakz Padel B.V., te Amsterdam (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. M.S. van der Hoek).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het tijdelijk veranderen van drie tennisbanen op het tennispark WW Benoordenhout aan de [naam laan] 35 te Den Haag door het plaatsen van zes padelbanen, kooien en lichtmasten voor de periode van tien jaar.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 12 oktober 2021 (het primaire besluit) deze omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend. Met het bestreden besluit van
29 november 2022 op de bezwaren van verzoekers is het college bij dit besluit gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld (zaaknrs. SGR 23/140 resp. SGR 23/12).
1.2.
Vergunninghoudster heeft schriftelijk gereageerd. Verzoekers 1 hebben hierop een reactie ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster [naam 1] , de gemachtigde van verzoekers 1, vergezeld door ing. D.C. Blokland en W.S. de Ridder (geluiddeskundigen), de gemachtigde van verzoeker 2, de gemachtigde van het college, [naam 2] namens vergunninghoudster en de gemachtigde van vergunninghoudster.
Totstandkoming van het besluit
2. Op 28 april 2021 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het tijdelijk veranderen van drie tennisbanen op het tennispark WW Benoordenhout aan de [naam laan] 35 te Den Haag door het plaatsen van zes padelbanen, kooien en lichtmasten voor de periode van tien jaar.
2.1.
Het college heeft met het besluit van 12 oktober 2021 de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit, in afwijking van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (de adviescommissie) van 18 februari 2022, in stand gelaten.
2.3.
Op 2 juni 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van een geluidscherm bij de padelbanen op het perceel voor een periode van tien jaar. Verzoekers 1 hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 5 januari 2024 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen hebben verzoekers 1 beroep ingesteld (zaaknr. SGR 24/714). De verzoeken om voorlopige voorziening hebben geen betrekking op dit besluit.
2.4.
Op 8 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een ordemaatregel te treffen afgewezen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 april 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo nog van toepassing is.
Belanghebbendheid verzoekers
5. Verzoekers 1 wonen allen aan de [naam laan] of de [straatnaam 1] (schuin) tegenover het tennispark en hebben vanuit hun woningen direct zicht op de padelbanen. Zij kunnen daarom als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
5.1.
Verzoeker 2 woont in de [straatnaam 2] op circa 100 meter van het bouwplan en heeft vanwege tussenliggende bebouwing en vegetatie niet of nauwelijks direct zicht op de padelbanen. Daarnaast is, gelet op die tussenliggende bebouwing en vegetatie, niet aannemelijk dat hij geluidhinder van de padelbanen zal ondervinden zodra die in gebruik genomen worden. Verzoeker 2 zal dus geen gevolgen van enige betekenis van de padelbanen ondervinden en is daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen belanghebbende bij het bestreden besluit. Hetgeen hij heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot schorsing van het bestreden besluit. Het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker 2 zal daarom worden afgewezen.
Spoedeisend belang
6. Blijkens het e-mailbericht van 5 maart 2024 van vergunninghoudster gaan de werkzaamheden aan de padelbanen door gedurende de voorlopige voorzieningprocedure. Verder is gebleken dat vergunninghoudster voorlopig geen zes, maar slechts drie padelbanen aanlegt. Ter zitting is namens vergunninghoudster toegezegd dat de drie padelbanen niet in gebruik genomen zullen worden voordat op de verzoeken om voorlopige voorziening is beslist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom ten aanzien van de drie banen die nu worden aangelegd spoedeisend belang aanwezig. Met betrekking tot de drie banen die voorlopig niet worden aangelegd is dat niet het geval.
Strijd met de beheersverordening?
7. Verzoekers 1 voeren aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de vergunde activiteit niet in strijd is met de beheersverordening. Volgens verzoekers 1 is padel in strijd met de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming “Sport”. Het college had volgens hen dan ook dienen te onderzoeken wat de ruimtelijke gevolgen zijn van de vergunningverlening en of aannemelijk is dat kan worden voldaan aan de geldende geluidnormen op de gevels van hun woningen. Uit een in opdracht van verzoekers 1 uitgevoerd geluidonderzoek blijkt dat de drie padelbanen met geluidscherm de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer overschrijden. Bovendien voldoet de afstand van de padelbanen tot de woningen naar de mening van verzoekers 1 niet aan de richtlijnen van de Nederlandse Stichting Geluidshinder (NSG). De NSG geeft in haar richtlijnen voor de situatie met zes padelbanen aan dat er een afstand tot de woningen van minimaal 300 meter behoort te zijn. In dit geval is er echter sprake van een afstand van circa 38 meter tussen de padelbanen en de aan de [naam laan] gelegen woningen, aldus verzoekers 1.
8. Ter plaatse geldt de beheersverordening “Benoordenhout Noord Oost” (beheersverordening). De gronden waarop de padelbanen zijn voorzien hebben hierin de bestemming “Sport” en de dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie”. Daarnaast geldt het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren”.
8.1.
De voor “Sport” aangewezen gronden zijn op grond van artikel 9.1 van de regels van de beheersverordening bestemd voor:
- golfbaan/pitch en put;
- sportveld;
- sportzaal/-hal/-centrum;
- squashcentrum;
- tennisbaan;
één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen, alsmede horeca zoals nader omschreven in lid 9.4.
9. In het primaire besluit is overwogen dat padel onder de functie ‘sportveld’ in de bestemmingsomschrijving van artikel 9.1 van de planregels valt.
9.1.
De adviescommissie heeft geadviseerd om de omgevingsvergunning alsnog te weigeren, omdat in dit geval gesteld kan worden dat de ruimtelijke gevolgen van padelbanen zodanig verschillen van die van tennisbanen, dat die daarmee niet op één lijn gesteld kunnen worden. Met de beheersverordening is het feitelijk bestaande gebruik vastgelegd. In 2012, toen de beheersverordening is vastgesteld, bestond het feitelijk gebruik uit tennisbanen, niet uit padelbanen. Hieraan verbindt de commissie de conclusie dat de padelbanen in strijd zijn met de beheersverordening.
9.2.
In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat de adviescommissie uitgaat van een onjuist toetsingskader. De bestemmingsomschrijving is immers breder dan alleen tennis of tennisbaan. In de toelichting bij de beheersverordening (pagina 38) is vermeld dat de bestemmingsregeling voor de bestemming “Sport” tot stand is gekomen op grond van een combinatie van het bestaande feitelijke gebruik en de planologische mogelijkheden. Verder is in het bestreden besluit, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2021 [1] overwogen dat het aanleggen van een padelbaan een activiteit is die in overeenstemming is met de bestemming “Sport”.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank Rotterdam in de door het college genoemde uitspraak van 6 december 2021 heeft geoordeeld dat het college zich in die procedure terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het project geen omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. In die uitspraak zijn geen overwegingen aan de daar geldende bestemming “Sport” geweid. Bovendien blijkt uit de uitspraak niet dat de bestemmingsomschrijving in het daar aan de orde zijnde bestemmingsplan vergelijkbaar is met die in de beheersverordening. De verwijzing naar deze uitspraak biedt dus naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen deugdelijke motivering om af te wijken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Ook de enkele stelling dat de bestemmingsomschrijving meer toestaat dan een tennisbaan en de verwijzing naar pagina 38 van de toelichting van de beheersverordening zijn daartoe onvoldoende. Dat vormt, gelet op het navolgende, echter geen reden voor schorsing van het bestreden besluit.
11. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 29 mei 2019 [2] geoordeeld dat de padelbanen waarvoor in die zaak een omgevingsvergunning is verleend in overeenstemming zijn met de ter plaatse geldende bestemming "Sport" en de functieaanduiding "tennisbanen (tn)". De Afdeling heeft daartoe overwogen dat padel een racket- en balsport is voor twee spelers of voor paren, waarbij een bal, gelijkend op een tennisbal, met een racket over een net gespeeld dient te worden. Het wordt wel aangeduid als een mix tussen tennis en squash. De ruimtelijke uitstraling van de padelbanen waarvoor in dit geval omgevingsvergunning is gevraagd, verschilt niet zodanig van de tennisbanen die het bestemmingsplan toelaat, dat deze daarmee niet op één lijn gesteld kunnen worden. Weliswaar worden de padelbanen deels omringd door een dichte wand en tennisbanen door een hekwerk, maar de dichte wand is in dit geval doorzichtig en heeft daardoor geen wezenlijk andere ruimtelijke gevolgen dan de hekwerken die ter plaatse zijn toegestaan. Ook de geluidsbelasting van padelbanen is in zijn algemeenheid niet zodanig, dat kan worden gezegd dat om die reden sprake zou zijn van wezenlijk andere ruimtelijke gevolgen dan bij tennisbanen het geval zijn. Anders dan appellant betoogt, was het college niet gehouden in zoverre van het bestemmingsplan af te wijken, omdat de padelbanen niet onder de functieaanduiding "tennisbanen (tn)" zouden vallen, aldus de Afdeling.
12. Nu de Afdeling in deze uitspraak heeft geoordeeld dat padelbanen in overeenstemming zijn met de bestemming "Sport" en de functieaanduiding "tennisbanen (tn)", omdat de ruimtelijke uitstraling van padelbanen niet zodanig verschilt van die van tennisbanen dat deze daarmee niet op één lijn gesteld kunnen worden, zijn de vergunde padelbanen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in overeenstemming met artikel 9.1 van de regels van de beheersverordening. In de daarin gegeven bestemmingsomschrijving van de bestemming “Sport” is immers ook een tennisbaan als toegestane functie genoemd.
12.1.
Anders dan verzoekers 1 stellen, leidt de omstandigheid dat hier een beheersverordening geldt in plaats van een bestemmingsplan niet tot een ander oordeel. Uit de door het college aangehaalde overweging op pagina 38 van de toelichting van de beheersverordening blijkt dat de gemeenteraad met de bestemmingsregeling van de bestemming “Sport” in deze beheersverordening niet heeft beoogd uitsluitend het bestaande feitelijke gebruik (als tennisbanen) vast te leggen, maar een combinatie van het bestaande feitelijke gebruik en de planologische mogelijkheden. Dat blijkt ook uit het feit dat de bestemmingsomschrijving hier niet slechts tennisbanen toestaat, maar ook andere sportgerelateerde functies. Bovendien kan een wijziging van drie tennisbanen in zes padelbanen naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als een ruimtelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarvan is immers pas sprake als ruimtelijk relevante veranderingen optreden in het planologisch toegestane gebruik van gronden of opstallen. [3] Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling is af te leiden dat het wijzigen van tennisbanen in padelbanen geen zodanige ruimtelijk relevante verandering is.
12.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich in het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het aanleggen van de padelbanen een activiteit betreft die in overeenstemming is met de bestemming “Sport”.
13. De eerst ter zitting door verzoekers 1 betrokken stelling dat artikel 9.1 van de beheersverordening onverbindend is dan wel buiten toepassing moet worden gelaten leent zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor beoordeling in een voorlopige voorzieningprocedure. Dit betoog kan in de beroepsprocedure aan de orde komen.
14. Aangezien, gelet op het vorenstaande, de aanvraag geen betrekking heeft op de activiteit ‘het gebruiken van gronden in strijd met een beheersverordening’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, kan hetgeen verzoekers 1 hebben gesteld over de akoestische effecten van het gebruik van de padelbanen in deze procedure niet aan de orde komen.
Parkeren
15. Verzoekers 1 betogen dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren (de parapluherziening)”.
16. De adviescommissie heeft overwogen dat de berekening van de parkeerbehoefte ingevolge de Nota Parkeernormen Den Haag (Nota Parkeernormen) weliswaar plaatsvindt aan de hand van een parkeernorm die is gebaseerd op de bebouwde oppervlakte, die hier niet wijzigt, maar dat het aannemelijk is dat het gebruik - en dus het aantal bezoekers - door de realisatie van deze zes padelbanen ten opzichte van de drie bestaande tennisbanen aanzienlijk zal toenemen. De adviescommissie stelt dat het college daarom had dienen te onderzoeken of in dit geval ingevolge paragraaf 4.3.1 van de Nota Parkeernormen moet worden afgeweken van de parkeernorm.
16.1.
In het bestreden besluit is overwogen dat de oude parkeerbehoefte identiek is aan de nieuwe parkeerbehoefte, waardoor er geen sprake is van een hogere parkeereis. De aanvraag voldoet hiermee volgens het college aan de gestelde parkeereis. Verder heeft het college in het bestreden besluit overwogen dat het sportveld wellicht een populaire aantrekkingskracht heeft en het gebruik van de sportvelden kan toenemen, maar dat er geen sprake is van een bijzonder geval waardoor afgeweken moet worden van de Nota Parkeernormen. Hierbij heeft het college betrokken dat het aanleggen van extra parkeerplaatsen een aantrekkende werking heeft, hetgeen onwenselijk is in gebieden die ook met andere voorzieningen te bereiken zijn, zoals OV- en fietsvoorzieningen, die in deze omgeving in voldoende mate aanwezig zijn.
16.2.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat de aanvraag is getoetst aan de parkeernorm voor sportvelden. De Nota Parkeernormen geeft daarvoor een norm van 0,15 parkeerplaatsen per 100 m2 terrein. Omdat het terrein niet wordt vergroot, leidt de ontwikkeling volgens het college niet tot een andere parkeerbehoefte.
17. In paragraaf 4.3.1 van de Nota Parkeernormen is vermeld dat de parkeernorm gewijzigd kan worden toegepast en een hogere eis kan worden gesteld als de behoefte aan parkeercapaciteit groter is dan de berekening op basis van de parkeernorm laat zien.
18. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat het gebruik van de zes vergunde padelbanen tot een grotere parkeerbehoefte leidt dan het gebruik van de drie tennisbanen. Van zes padelbanen kunnen immers maximaal 24 personen tegelijk gebruik maken, terwijl op drie tennisbanen maximaal 12 personen tegelijk kunnen spelen. Het betreft dus een verdubbeling van het maximale aantal spelers. Op dit moment worden echter slechts drie padelbanen aangelegd, waarvan ook maximaal 12 personen tegelijk gebruik kunnen maken. Het gebruik van deze banen zal dus niet tot een grotere parkeerbehoefte leiden, zodat er ook ten aanzien van het aspect parkeren geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie en gevolgen
19. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat de werkzaamheden mogen doorgaan en de drie padelbanen in gebruik mogen worden genomen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Handelingen II 2007/08, 30 938, nr. 5, p. 313