ECLI:NL:RBROT:2021:12100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
20/4080
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van twee padelbanen in Krimpen aan den IJssel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van twee padelbanen op een tenniscomplex in Krimpen aan den IJssel. De eiser, woonachtig in de nabijheid van het project, stelde dat de padelbanen zouden leiden tot onaanvaardbare geluids- en lichtoverlast, vooral in de avonduren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunning terecht is verleend, omdat het project in overeenstemming is met het bestemmingsplan en er geen noodzaak was voor een geluid- of lichtonderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de activiteit voldoet aan de eisen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de weigeringsgronden niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij ook is opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit Krimpen aan den IJssel, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel, verweerder
(gemachtigden: A. Jansen en F. Kwint).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
gemeente Krimpen aan den IJssel, vergunninghouder
(gemachtigde: W. Duits).
Als anderszins belanghebbende neemt aan het geding deel: [anderszins belanghebbende]([anderszins belanghebbende]), gevestigd te Krimpen aan den IJssel
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de gemeente Krimpen aan den IJssel een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van twee padelbanen op het perceel [locatie 1] te Krimpen aan den IJssel (het project).
In het besluit van 24 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. [anderszins belanghebbende] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Het project voorziet in het realiseren van twee padelbanen op het bestaande tenniscomplex van [anderszins belanghebbende]. De padelbanen zijn ieder 20 m lang en 10 m breed en worden omheind door wanden van glas en hekwerk. Padel is een racket- en balsport, waarbij een bal, gelijkend op een tennisbal, met een racket over een net gespeeld dient te worden. Het wordt wel aangeduid als een mix tussen tennis en squash.
3. Eiser woont op het adres [locatie 2] te Krimpen aan den IJssel. De padelbanen zijn voorzien op een stuk grond dat grenst aan een pad aan de achterzijde van het perceel van eiser. Eiser is belanghebbende, omdat het om vrijwel aangrenzende percelen gaat.
4. In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat er geen reden is de vergunning te weigeren. De activiteit is in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Kortland. Het perceel heeft de bestemming "Sport". Ook voldoet het project aan de overige toetsingsgronden: redelijke eisen van welstand, de eisen van het Bouwbesluit en de voorschriften van de Bouwverordening. DCMR heeft het niet nodig geacht vooraf een geluidsonderzoek in te laten dienen. Ook was lichtonderzoek niet vereist.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften van 15 juni 2020, het primaire besluit gehandhaafd.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de nieuw aan te leggen padelbanen veel geluids- en lichtoverlast, met name in de avond, met zich brengen. Eiser verwacht een toename van geluid door het materiaal waaruit de padelrackets zijn samengesteld en het feit dat er glazen wanden bij het spel zijn betrokken.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor het project geen omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. TKC dient bij gebruik van de padelbanen wel te voldoen aan de regels van het Activiteitenbesluit. Zij heeft op 20 december 2019 een melding gedaan bij de DCMR Milieudienst Rijnmond, die het niet nodig acht om vooraf een licht- of geluidsonderzoek te doen. De rechtbank heeft verder kennis genomen van het feit dat zowel op het gebied van licht, geluid als aanzicht nog allerlei aanpassingen zullen plaatsvinden om de overlast voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken. Dit onttrekt zich echter aan het toetsingskader van de omgevingsvergunning. De in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Eiser heeft niet aangetoond dat het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd is met het bepaalde in de artikelen 2.1 en 2.10 van de Wabo.
7. Eiser betoogt dat voor het bouwplan onnodig bomen worden gekapt en dat daarvoor geen gelijkwaardige bomen terug komen.
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor de voorgenomen werkzaamheden geen kapvergunning is vereist. Verweerder heeft zich onbetwist op het standpunt gesteld dat de bomen/struiken bij de tennisclub niet voorkomen op de lijst met beeldbepalende bomen die in 2009 op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening door Burgemeester en wethouders is opgesteld, voor de kap waarvan een kapvergunning vereist is.
9. De conclusie is dat de omgevingsvergunning terecht is verleend en dat het beroep ongegrond is.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage regelgeving:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.