ECLI:NL:RBDHA:2024:5481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.2800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, heeft zijn beroep op 3 april 2024 ter zitting toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W. Spijkstra. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, J.D. Albarda.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het beroep van eiser ongegrond heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat hij kampt met medische aandoeningen en dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet heeft onderworpen aan een medisch onderzoek. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld, aangezien eiser bevestigend heeft geantwoord op de vraag of hij in staat was om het gehoor te laten plaatsvinden.

Eiser heeft zich ook beroepen op een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin wordt gesteld dat de staatssecretaris rekening moet houden met alle informatie die de vreemdeling verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in dit geval voldoende heeft onderbouwd waarom er geen reëel risico op onmenselijke of vernederende behandelingen in Duitsland bestaat. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen Bestuursrecht zaaknummer: NL24.2800
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, geboren op [geboortedatum] ,

van Azerbeidzjaanse nationaliteit, V-nummer: [nummer] , (gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris. (gemachtigde: J.D. Albarda)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting is ten behoeve van eiser telefonisch getolkt. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland op 6 november 2023 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 7 november 2023 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening aanvaard.
5. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij kampt met [aandoening(en)] . Eiser meent dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet heeft onderworpen aan een medisch onderzoek voordat is overgegaan tot het aanmeldgehoor en daarom onzorgvuldig heeft gehandeld.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat aan vreemdelingen in de Dublinprocedure geen medisch advies horen en beslissen wordt aangeboden2. Er kan echter aanleiding zijn toch een dergelijk advies aan te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris dit in het geval van eiser niet hoeven doen. Eiser heeft in het aanmeldgehoor Dublin bevestigend geantwoord op de vraag of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt om het gehoor te laten plaatsvinden. De rest van het rapport biedt naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser daar op dat moment niet toe in staat was. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiser heeft zijn standpunt ook niet met medische stukken of anderszins onderbouwd, hoewel hij daartoe in de gelegenheid was. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die reden geven om te veronderstellen dat er mogelijk sprake was van medische beperkingen die van invloed konden zijn op het horen en beslissen.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Ter zitting heeft eiser zich beroepen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024.3 Eiser heeft aangevoerd dat dit arrest zo uitgelegd moet worden dat daaruit zou volgen dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen als de vreemdeling stelt dat hij slecht is behandeld en dat pas na verkregen garanties terugkeer mogelijk is.
6.2.
Uit het arrest volgt – kort samengevat – dat de staatssecretaris rekening moet houden met alle informatie die de vreemdeling hem heeft verstrekt, met name met betrekking tot het eventuele bestaan van een reëel risico om bij of na een overdracht te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen. De staatssecretaris moet meewerken aan de vaststelling van de feiten door te beoordelen of dit risico reëel is. In voorkomend geval moet de staatssecretaris hierbij op eigen initiatief rekening houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken.4 Als sprake is van ernstige, op feiten berustende gronden om aan te nemen dat er in het geval van overdracht een reëel risico op dergelijke behandelingen bestaat, moet van die overdracht worden afgezien, tenzij individuele garanties worden gevraagd en verstrekt en deze geloofwaardig en toereikend zijn om elk reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten.
2 Dit is bepaald in artikel 3.109c, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3 Arrest X, C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195.
4 Arrest X, § 78.
6.3.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit uitgelegd waarom eiser met de door hem verstrekte informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. Uit het door eiser aangehaalde arrest volgt niet dat in dat geval individuele garanties moeten worden gevraagd. Ook volgt uit dit arrest niet dat in onderhavige procedure meer onderzoek zou moeten worden verricht dan thans is gedaan.
6.4.
Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.5 Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat eiser bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft dit met hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht niet aannemelijk gemaakt. De gronden die eiser in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd komen ook terug in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 4 augustus 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:11719). De rechtbank ziet in de (herhaalde) verwijzing naar rapporten van AIDA uit 2021 en 2022 en de opmerkingen over racisme, rechtsbijstand en het aantal overgedragen vreemdelingen, geen grond anders te oordelen dan in deze uitspraak is gedaan. De beroepsgronden slagen niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
5 vgl. arrest X, § 43 t/m 45

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 april 2024

Documentcode: DSR36177098

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen