ECLI:NL:RBDHA:2024:5412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Eritrese vreemdeling wegens onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 10 april 2024, wordt het beroep van een Eritrese vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 14 december 2023 afgewezen, omdat de vreemdeling niet voldoende bewijs had geleverd van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. De vreemdeling, die stelt te zijn geboren in Eritrea en op jonge leeftijd naar Soedan te zijn gevlucht, heeft een kopie van zijn geboorteakte en UNHCR-registraties overgelegd, maar deze documenten zijn door de rechtbank als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling niet in staat is geweest om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken, onder andere omdat de geboortedatum op de geboorteakte niet overeenkomt met zijn verklaringen en omdat de UNHCR-registraties niet geloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen, omdat de vreemdeling niet heeft aangetoond wie hij is. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.617
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer],
(gemachtigde: mr. P.J.J.A. Hendriks),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 14 december 2023 in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. [1]
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd: de beroepsgronden.
Het asielrelaas
3. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 1 september 2021 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij op vijfjarige leeftijd met zijn ouders naar Soedan is gevlucht vanwege de dienstplicht in Eritrea. Eiser is in Soedan opgegroeid in een vluchtelingenkamp. Uiteindelijk heeft hij Soedan verlaten omdat hij daar geen verblijfsrecht had en het leven daar moeilijk was.
Het bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Het asielrelaas van eiser bevat het volgende relevante element: identiteit, nationaliteit en herkomst. De staatssecretaris vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig. Eiser heeft geen enkel identificerend document overgelegd en lijkt zich ook niet te hebben ingespannen om een dergelijk document te verkrijgen. Weliswaar heeft eiser een kopie overgelegd van een UNHCR [2] -registratie, maar dit document is niet voldoende. Het gaat immers om een slecht leesbare en incomplete kopie. Bovendien heeft eiser in het gehoor gesteld geen documenten van de UNHCR te hebben of ooit bescherming bij de UNHCR te hebben gezocht. Ook de twee overgelegde identiteitskaarten van eisers’ ouders vindt de staatssecretaris onvoldoende. Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat deze identiteitskaarten daadwerkelijk van zijn ouders zijn. Niet valt in te zien dat eiser zeventien jaar in Soedan heeft gewoond zonder zich te registreren, terwijl uit openbare informatie blijkt dat Eritrese vluchtelingen in Soedan doorgaans geregistreerd worden. Ook het taalprofiel van eiser (hij spreekt Arabisch en Tigre) wordt onvoldoende geacht om daarmee zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst te onderbouwen, nu deze talen juist (ook) buiten Eritrea worden gesproken. Ten overvloede merkt de staatssecretaris nog op dat bij eiser kennis van algemene informatie over de militaire dienstplicht in Eritrea, waarvoor eiser stelt te vrezen, ontbreekt.
De beroepsgronden
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij door zijn vlucht op jonge leeftijd en zijn langdurige verblijf in Soedan bij zijn tante in het vluchtelingenkamp niet over (identiteits)documenten beschikt die in Eritrea gebruikelijk zijn. Eiser heeft een kopie van zijn geboorteakte en een kopie van de registratie van het gezin van zijn ouders in een vluchtelingenkamp in Soedan overgelegd. Het kan zijn dat eiser niet gevonden werd bij de UNHCR, omdat er een andere geboortedatum en een ander kamp werd vermeld in het verzoek om informatie. Eiser kan niet worden tegengeworpen dat hij niet meer details over de dienstplicht in Eritrea kent want hij verbleef in Soedan en moet het hebben van wat zijn familie en andere vluchtelingen over de dienstplicht vertelden. Er is afdoende grond voor vrees voor vervolging dan wel een onmenselijke behandeling in Eritrea omdat eiser niet in dienst wil. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Hierin is eiser niet geslaagd.
7. Eiser heeft een kopie van een geboorteakte en een kopie van UNHCR-registraties overgelegd.
Kopie van de geboorteakte
8. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het door eiser overgelegde document niet is uitgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten. Bovendien, zoals ter zitting is besproken, heeft de rechtbank vastgesteld dat op de overgelegde geboorteakte als geboortedatum [Geboortedatum 2] staat vermeld, terwijl eiser bij zijn aanvraag en tijdens de gehoren heeft verklaard op [Geboortedatum] te zijn geboren. Daarnaast staat als geboorteplaats op de akte vermeld [Plaats] te Soedan, terwijl eiser heeft verklaard in [Plaats 2] te Eritrea te zijn geboren. Eiser heeft van meerdere gelegenheden om deze gegevens te corrigeren geen gebruik gemaakt. Bovendien is de geboorteakte ondertekend op 11 maart 1996, aldus ruim twee jaar voor eisers gestelde geboortedatum. Dat het verschil in geboortedata, zoals eiser heeft aangevoerd, mogelijk kan worden verklaard doordat in Eritrea een andere kalender wordt gebruikt, kan door de rechtbank niet worden gevolgd aangezien de Eritrese kalender zeven jaar achterloopt op de Gregoriaanse kalender.
Kopie van de UNHCR-registraties
9 Ook voor de UNHCR-registratie waarvan eiser stelt dat deze van hem is, geldt dat de geboortedatum en -plaats niet overeenkomen met wat eiser heeft verklaard. Daarnaast heeft eiser tijdens de gehoren verklaard dat hij geen documenten kon verkrijgen en nooit bescherming heeft gezocht bij de UNHCR. Dat hij nu wel een UNHCR-registratie overlegt, is door de staatssecretaris dan ook terecht opmerkelijk gevonden. Tot slot stelt de staatssecretaris niet ten onrechte dat de foto zeer slecht zichtbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris terecht dat eiser zijn stelling dat hij niet bij de UNHCR kan worden gevonden omdat er een andere geboortedatum en ander kamp staan vermeld in het verzoek om informatie van de staatssecretaris, onvoldoende heeft onderbouwd.
10. Voor de UNHCR-registraties waarvan eiser heeft gesteld dat deze zijn gezin betreffen, geldt dat de staatssecretaris terecht heeft aangegeven dat het om documenten gaat van derde personen waarvan op geen enkele wijze is gebleken dat dit daadwerkelijk de vader, moeder en overige gezinsleden van eiser zijn. Eiser heeft ook geen andere documenten overgelegd waaruit blijkt dat het om zijn naaste familie gaat. Eiser heeft daarnaast twee identiteitskaarten overgelegd, maar ook daarvoor geldt dat niet is gebleken dat de daarop vermelde personen daadwerkelijk eisers ouders zijn.
11. Eiser is er aldus niet in geslaagd om met documenten en verklaringen zijn nationaliteit, identiteit en herkomst aannemelijk te maken.
Militaire dienstplicht
12. Gelet op voorgaande heeft de staatssecretaris een verdere beoordeling van het asielrelaas, daaronder begrepen de asielmotieven van eiser vanwege de militaire dienstplicht, achterwege kunnen laten, omdat de asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de herkomst, identiteit en nationaliteit van een vreemdeling. [3]

Conclusie en gevolgen

13. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond, omdat eiser niet heeft aangetoond wie hij is.
14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.United Nations High Commissioner for Refugees
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061