ECLI:NL:RBDHA:2024:530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL23.40567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in asielzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die op 18 december 2023 is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 9 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren via een beeldverbinding.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. De staatssecretaris heeft de maatregel opgelegd omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en omdat hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek. Eiser heeft de gronden van bewaring niet bestreden, maar voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met een lichter middel, gezien zijn medische problemen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de belangen van eiser heeft afgewogen en tot de conclusie is gekomen dat het onttrekkingsrisico te groot is voor een lichter middel.

Eiser betoogt verder dat er geen zicht op uitzetting is, maar de rechtbank oordeelt dat de maatregel is opgelegd met het oog op het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van het asielverzoek van eiser. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 18 december 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris gesteld dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verder acht de staatssecretaris de maatregel noodzakelijk met het oog op de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser. Eiser heeft de gronden van bewaring niet bestreden.
Kon de staatssecretaris volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft namelijk medische problemen die maken dat een lichter middel opgelegd moest worden. Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris ten onrechte enkel de detentiegeschiktheid van eiser heeft getoetst ten aanzien van het lichter middel. Dit is, volgens eiser, echter een aparte procedure. Naast de beoordeling van de detentiegeschiktheid van eiser, dient de staatssecretaris te toetsen of een maatregel onevenredig bezwarend is. Deze beoordelingen staan los van elkaar. De motivering van de staatssecretaris in de maatregel van bewaring is daarom onvoldoende. Dit is volgens eiser een zodanig zwaar gebrek dat moet leiden tot de onrechtmatigheid van de maatregel vanaf meet af aan.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris moet beoordelen of aanleiding bestaat om met een lichter middel dan de maatregel van bewaring te volstaan. Hierbij wordt getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In de motivering van de maatregel heeft de staatssecretaris getoetst of het doel van de bewaring kan worden bereikt met een lichter middel. De staatssecretaris heeft hiertoe geoordeeld dat het onttrekkingsrisico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling te groot is omdat eiser onder andere eerder met onbekende bestemming is vertrokken en eerder een geldig terugkeerbesluit is uitgevaardigd waar hij zich niet aan heeft gehouden. Ook heeft de staatssecretaris de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van eiser meegewogen. Hiertoe heeft de staatssecretaris geoordeeld dat zijn psychische en medische omstandigheden hem niet detentieongeschikt maken. Dat de staatssecretaris de term ‘detentieongeschiktheid’ heeft opgenomen in de maatregel, maakt niet dat de door de staatssecretaris verrichte belangenafweging niet in stand kan blijven. De term ziet op het al dan niet opleggen van een lichter middel. De term ‘detentieongeschiktheid’ doelt op de aanwezige zorg en niet de vaststelling van de geschikt, dan wel ongeschiktheid van eiser middels een aparte procedure.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
6. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser betoogt dat de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan deze maatregel overlappen met de gronden die ten grondslag worden gelegd aan een bewaringsmaatregel op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Het zicht op uitzetting is daarom relevant in deze situatie en dient te worden beoordeeld. Eiser is afkomstig uit Algerije. Dat inmiddels gedwongen terugkeer naar Algerije mogelijk is blijkt nergens uit. Daarom moet er nog steeds van worden uitgegaan dat er geen zicht op uitzetting bestaat ten aanzien van Algerije. [1]
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de huidige bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. De maatregel is opgelegd met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielverzoek met name als sprake is van een risico op onttrekking. De staatssecretaris is daarom bezig met de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Op 25 december 2023 is er al een voornemen genomen. Dat de zware en lichte gronden die ten grondslag zijn gelegd aan deze maatregel, overlappen met gronden die ten grondslag worden gelegd aan andere bewaringsgrondslagen, verandert de grondslag van de maatregel niet. Omdat de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vw 2000, is de Opvangrichtlijn [2] van toepassing. Op grond van artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn is het bij een maatregel als de onderhavige niet vereist dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat. Het zicht op uitzetting ligt daarom niet ter beoordeling voor.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Eiser verwijst hierbij naar: ABRvS 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2092.
2.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking).
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.