In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die op 18 december 2023 is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 9 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren via een beeldverbinding.
De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. De staatssecretaris heeft de maatregel opgelegd omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en omdat hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek. Eiser heeft de gronden van bewaring niet bestreden, maar voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met een lichter middel, gezien zijn medische problemen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de belangen van eiser heeft afgewogen en tot de conclusie is gekomen dat het onttrekkingsrisico te groot is voor een lichter middel.
Eiser betoogt verder dat er geen zicht op uitzetting is, maar de rechtbank oordeelt dat de maatregel is opgelegd met het oog op het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van het asielverzoek van eiser. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.