ECLI:NL:RBDHA:2024:5262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
NL24.10611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling asielaanvraag op grond van niet voldoen aan wettelijke voorschriften

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag buiten behandeling te stellen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op 14 februari 2024, omdat eiser zijn aanvraag niet op de voorgeschreven wijze heeft ingediend. Eiser, die stelt de Oekraïense nationaliteit te hebben, heeft zich niet gemeld in het aanmeldcentrum, wat volgens de wet vereist is voor het indienen van een asielaanvraag.

De rechtbank heeft op 3 april 2024 de zaak behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. Eiser en zijn gemachtigde waren afwezig, maar hadden vooraf laten weten niet te komen. Eiser betoogt dat de asielaanvraag niet buiten behandeling had mogen worden gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar op grond van artikel 30c van de Vreemdelingenwet 2000. Hij stelt dat hij recht heeft op tijdelijke bescherming en dat de staatssecretaris onvoldoende heeft uitgelegd waarom zijn aanvraag niet in behandeling is genomen.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen. Eiser heeft niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een asielaanvraag, aangezien hij zich niet heeft gemeld in het aanmeldcentrum. De rechtbank wijst erop dat de Procedurerichtlijn een onderscheid maakt tussen het 'doen' en 'indienen' van een asielaanvraag, en dat in dit geval geen sprake is van een geldige indiening. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10611

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 14 februari 2024 de asielaanvraag buiten behandeling gesteld [1] .
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben vooraf laten weten dat zij niet bij de zitting aanwezig zouden zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?2. Eiser stelt de Oekraïense nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1970. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb [2] . Eiser heeft zijn aanvraag niet op de voorgeschreven wijze ingediend, omdat hij zich niet heeft gemeld in het aanmeldcentrum. Verweerder heeft in een eerder besluit (over de RTB [3] ) en in het voornemen aan eiser kenbaar gemaakt dat hij zich binnen twee weken moest melden in het aanmeldcentrum als hij zijn asielprocedure wilde voortzetten, maar hij heeft dit niet gedaan.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat onduidelijk is op welke grondslag zijn asielaanvraag buiten behandeling is gesteld. De aanvraag kan volgens hem in ieder geval alleen buiten behandeling worden gesteld op een van de gronden uit artikel 30c van de Vw 2000 [4] en niet op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Eisers asielaanvraag valt namelijk onder de Procedurerichtlijn [5] . In artikel 28 van die richtlijn is opgenomen wanneer een asielaanvraag buiten behandeling kan worden gesteld en dat artikel is geïmplementeerd in artikel 30c van de Vw 2000. Als de aanvraag wel op grond van artikel 30c van de Vw 2000 buiten behandeling is gesteld, heeft verweerder in ieder geval onvoldoende uitgelegd welke situatie van deze bepaling op eiser van toepassing is. Eiser wijst er verder op dat verweerder een aanvraag pas buiten behandeling mag stellen als een vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om meer informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag [6] . Tot slot verwijst eiser naar WI 2022/17 [7] . Daarin staat dat er geen handelingen worden verricht in het kader van de asielprocedure zolang de vreemdeling in aanmerking komt voor tijdelijk bescherming [8] . Omdat eiser een beroepsprocedure heeft lopen over deze tijdelijke bescherming, staat nog niet vast dat hij niet in aanmerking komt voor de tijdelijke bescherming. Verweerder had de asielaanvraag dus niet buiten behandeling mogen stellen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de asielaanvraag buiten behandeling heeft gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Voor zover eiser betoogt dat uit het bestreden besluit niet blijkt welke grondslag is toegepast, volgt de rechtbank eiser daarin dus niet.
4.1.
De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn betoog dat verweerder de aanvraag niet op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb buiten behandeling heeft mogen stellen. Los van de vraag of de Procedurerichtlijn van toepassing is in deze zaak, maakt artikel 6 van die richtlijn een onderscheid tussen het “doen” van een asielaanvraag [9] en het “indienen” van een asielaanvraag [10] . In eisers geval is geen sprake van het “indienen” van een aanvraag, nu hij zich niet bij het aanmeldcentrum heeft gemeld om een M35-H-formulier in te vullen [11] . Uit de Procedurerichtlijn [12] volgt dat de aanvraag in zo’n situatie buiten behandeling
kan [13] worden gesteld op grond van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, dat is geïmplementeerd in artikel 30c van de Vw. Nog los van het feit dat het om een kan-bepaling gaat, is geen van de situaties uit dat artikel aan de orde in deze zaak. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat in een dergelijk geval de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 buiten behandeling moet worden gesteld. Meer specifiek is hier van toepassing artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, te weten het niet voldoen aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag. In artikel 3.108 van het Vb 2000 [14] is bepaald dat de aanvraag door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger in persoon moet worden ingediend op een door verweerder te bepalen plaats. Verweerder heeft er in het verweerschrift terecht op gewezen dat dit een wettelijk voorschrift is - zoals bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb - voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Eiser heeft hieraan niet voldaan.
4.2.
Over de verwijzing van eiser naar artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000 overweegt de rechtbank het volgende. Dit artikel geldt als artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 word toegepast. Nu daarvan geen sprake is, kan eisers beroep op artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000 niet slagen. Los daarvan merkt de rechtbank op dat eiser, in tegenstelling tot wat hij in beroep stelt, meerdere keren is meegedeeld dat hij zich binnen twee weken bij het aanmeldcentrum in Ter Apel moest melden als hij de asielprocedure wilde doorlopen [15] .
4.3.
Tot slot leidt eisers verwijzing naar WI 2022/17 niet tot een ander oordeel. Los van het feit dat WI 2022/17 niet meer geldig was op het moment van het bestreden besluit, mocht verweerder uitgaan van de afwijzing van eisers verzoek om tijdelijke bescherming [16] . Het enkele feit dat eiser tegen die afwijzing beroep heeft ingesteld, maakt het voorgaande niet anders.

Conclusie en gevolgen

5.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Richtlijn Tijdelijke Bescherming (Richtlijn 2001/55/EG).
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Richtlijn 2013/32/EU.
6.Artikel 3.45b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000).
7.Werkinstructie 2022/17.
8.Zoals bedoeld in de RTB.
9.Artikel 6, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
10.Artikel 6, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
11.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2511.
12.Artikel 6, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
13.Cursivering door de rechtbank.
14.Vreemdelingenbesluit 2000.
15.In het eerdere besluit van 11 januari 2023 over de RTB, in het besluit op bezwaar van 26 oktober 2023 over de RTB en in het voornemen van 13 december 2023.
16.Zoals bedoeld in de RTB.