ECLI:NL:RBDHA:2024:5259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
NL24.1555 en NL24.1556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verblijfsdocument als verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument als verzorgende ouder van zijn minderjarig Nederlands kind. Eiser, geboren in 1987 en van Gambiaanse nationaliteit, heeft op 17 november 2019 een asielaanvraag ingediend, die op 9 januari 2024 door verweerder als kennelijk ongegrond is afgewezen. Tevens is zijn aanvraag voor een verblijfsdocument afgewezen op 20 juli 2023. De rechtbank heeft op 8 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning in verband met zijn familie- en gezinsleven met zijn zoon. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.1555 en NL24.1556
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument als verzorgende ouder bij zijn minderjarig Nederlands kind [1] . De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Eiser heeft op 17 november 2019 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft ook een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument als verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind. Deze laatste aanvraag is bij besluit van 20 juli 2023 afgewezen. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 9 januari 2024 de asielaanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [2] en het bezwaar tegen het besluit van 20 juli 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
8 februari 2024 op zitting behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst. Bij de zitting waren aanwezig: eiser, de gemachtigde van eiser, G. Neng als tolk en de gemachtigde van verweerder (digitaal).
2.1.
Verweerder heeft op 9 februari 2024 een nader stuk ingediend. Eiser heeft hierop op 15 februari 2024 gereageerd.
2.2.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard dat zij gebruik wil maken van haar recht om op een nadere zitting te worden gehoord [3] . De rechtbank heeft daarom het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1987 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft een asielaanvraag ingediend. In eerste instantie verklaarde eiser dat hij vreesde om in Gambia opgepakt te worden. Later gaf hij aan dat deze verklaringen vals waren en dat hij alleen vanwege economische redenen is weggegaan uit Gambia.
3.1.
Eiser heeft inmiddels een Nederlandse vriendin met wie hij een (Nederlandse) zoon heeft gekregen. Hij heeft daarom ook een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument als verzorgende ouder (hierna: verblijfsdocument). Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dat besluit bewaar gemaakt.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens beslist op de asielaanvraag en op het bezwaar van eiser dat gaat over het verblijfsdocument. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen. Eiser heeft namelijk zelf aangegeven dat hij geen gegronde vrees voor vervolging heeft in Gambia en dat hij daar ook geen reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder ziet geen aanleiding om eiser een reguliere vergunning te verlenen, omdat uitzetting volgens verweerder niet in strijd is met eisers recht om het familie- en gezinsleven met zijn zoon uit te oefenen [4] . Verweerder erkent dat er tussen eiser en zijn zoon sprake is van familie- en gezinsleven. Na een belangenafweging vindt verweerder echter dat het algemeen belang van de Nederlandse Staat zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser en zijn zoon. Tot slot heeft verweerder het bezwaar van eiser over het verblijfsdocument niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft namelijk niet binnen de gestelde termijn de gronden van zijn bezwaarschrift ingediend [5] .
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. In de kern komt het betoog van eiser erop neer dat verweerder hem ten onrechte geen reguliere verblijfsvergunning heeft verleend om het familie- en gezinsleven met zijn zoon, vriendin en de kinderen van zijn vriendin uit te oefenen. Verweerder heeft de belangenafweging in dit kader onjuist uitgevoerd en ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. Verder brengt eiser naar voren dat hij niet bekend is met een niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar over het verblijfsdocument. Eiser heeft nooit een herstelverzuimbrief gekregen en ook nooit een besluit tot niet-ontvankelijkverklaring. De rechtbank gaat hierna verder in op wat eiser heeft aangevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank ziet aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen en het beroep gegrond te verklaren. Zij zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Asielvergunning5.1. De rechtbank stelt voorop dat eiser niet opkomt tegen de conclusie van verweerder dat hij niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. In zoverre heeft verweerder de asielaanvraag dan ook op goede gronden afgewezen.
Verblijfsdocument5.2. Ten aanzien van het verblijfsdocument volstaat de rechtbank met de vaststelling dat verweerder tijdens de zitting zelf heeft verzocht om het beroep gegrond te verklaren voor zover dat is gericht tegen dit onderdeel van het bestreden besluit.
Reguliere vergunning in verband met het familie- en gezinsleven5.3. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere vergunning in verband met zijn familie- en gezinsleven met zijn zoon. Zij overweegt daartoe het volgende.
5.4.
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM [6] en de hoogste bestuursrechter [7] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en zijn gezin(slid) enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Uit deze jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt verder dat de rechter moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, zo ja, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een “fair balance” [8] .
5.5.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder in het kader van de openbare orde ten onrechte als relevant feit in de belangenafweging heeft betrokken dat eiser is gesignaleerd door de Duitse politie in verband met een drugsdelict. Verweerder heeft deze tegenwerping onderbouwd door een uitdraai over te leggen van de signalering. De signalering bevat foto’s van twee verschillende personen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet te zien is op een van deze foto’s. Het gaat evident om andere personen. Onder die omstandigheden kan verweerder deze signalering dan ook niet als relevant feit in het nadeel van eiser betrekken in de belangenafweging.
De rechtbank merkt verder op dat verweerder in het kader van de openbare orde en nationale veiligheid in het nadeel van eiser heeft betrokken dat eiser verweerder en de rechtbank in zijn asielprocedure heeft misleid met een verzonnen asielrelaas en met valse documenten. Op grond van vaste jurisprudentie van het EHRM valt volgens de rechtbank niet uit te sluiten dat dergelijke omstandigheden betrokken kunnen worden in de belangenafweging [9] . De rechtbank is echter van oordeel dat dergelijke omstandigheden niet kunnen worden betrokken als aspecten van openbare orde en nationale veiligheid. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar de werkinstructie van verweerder over artikel 8 van het EVRM waarin onder openbare orde wordt gesproken over misdrijven [10] . Van een misdrijf is in het geval van eiser geen sprake. Verweerder zal dus moeten motiveren waarom hij een overtreding van de immigratiewetgeving een zelfde gewicht toekent als een aspect van openbare orde of nationale veiligheid. Een dergelijke motivering ontbreekt in dit geval echter. Verweerder heeft er tijdens de zitting nog op gewezen dat in de betreffende werkinstructie als belang van de staat wordt genoemd “het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten” [11] . Los van de vraag of eisers handelen tijdens de asielprocedure onder dit belang valt te scharen, maakt dit het voorgaande al niet anders nu dit belang in de werkinstructie uitdrukkelijk apart wordt genoemd van het belang “de openbare orde en nationale veiligheid”.
5.6.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het kader van de belangenafweging onvoldoende heeft gemotiveerd welk gewicht wordt gehecht aan het feit dat eisers zoon familie- en gezinsleven uitoefent met zijn moeder en halfbroers. Verweerder heeft in het bestreden besluit over de gezinssamenstelling aangegeven dat de beoordeling van artikel 8 van het EVRM voor eiser alleen gaat over de relatie met zijn zoon. Er wordt namelijk geen gezinsleven aangenomen tussen eiser en zijn gestelde partner en tussen eiser en de halfbroers van zijn zoon. Dit neemt volgens de rechtbank echter niet weg dat in het kader van de belangenafweging de omstandigheid van belang is dat de zoon van eiser een gezin vormt met zijn moeder en zijn halfbroers. Verweerder ontkent ook niet dat tussen hen wel sprake is van familie- en gezinsleven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit onvoldoende heeft betrokken. Deze omstandigheid is namelijk wel degelijk van belang voor de vraag in hoeverre verwacht kan worden dat eiser het familie- en gezinsleven met zijn zoon in het land van herkomst zal gaan uitoefenen. De stelling van verweerder tijdens de zitting dat deze omstandigheid is betrokken in het kader van het belang van het kind, maar dat het belang van het kind in dit geval niet doorslaggevend is, is onvoldoende. De rechtbank wijst er hierbij op dat in het bestreden besluit onder het kopje “belang van het kind” niet kenbaar is betrokken dat de zoon van eiser gezinsleven uitoefent met zijn moeder en halfbroers.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het is nu aan verweerder om een nieuw besluit te nemen. Verweerder moet daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank draagt verweerder op om binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
7.
Omdat de rechtbank nu beslist over het beroep van eiser en dit gegrond verklaart, is er voor het treffen van een voorlopige voorziening geen reden meer. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt voor het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
De voorzieningenrechter:
-
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Een zogenoemd artikel 9-document.
2.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Vreemdelingenwet 2000
3.Zie artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Zie bijvoorbeeld het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer t. Nederland van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 31 januari 2006 (JV 2006/90), nr. 50435/99.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2780.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2021.
9.Zie het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer t. Nederland, onder 39: “… whether there are factors of immigration control (for example, a history of breaches of immigration law…”
10.Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
11.Zie pagina 16 van de werkinstructie.