ECLI:NL:RBDHA:2024:5256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
NL24.6654 en NL24.6656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Syrische eisers met internationale bescherming in Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 11 april 2024, zijn de beroepen van twee Syrische eisers tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. De staatssecretaris had de aanvragen van de eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij al internationale bescherming genieten in Bulgarije. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van hun aanvragen in stand blijft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden ten aanzien van eiser 2, de minderjarige zoon van eiser 1, maar dat dit niet heeft geleid tot een schending van zijn belangen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat de eisers zich tot de Bulgaarse autoriteiten kunnen wenden voor ondersteuning en dat er geen reden is om aan te nemen dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser 2, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.6654 en NL24.6656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2024 in de zaken tussen

[eiser 1], v-nummer: [nummer], eiser 1

[eiser 2], v-nummer: [nummer], eiser 2
samen: eisers
(gemachtigde: [naam gemachtigde])
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten van 20 februari 2024, waarbij de staatssecretaris de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat eisers internationale bescherming hebben in Bulgarije.
1.1.
Het beroep van eiser 1 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer NL24.6654 en het beroep van eiser 2 onder nummer NL24.6656. De rechtbank heeft de beroepen, samen met de zaken NL24.6655 en NL24.6658, op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het afwijzen van de asielaanvragen van eisers als nietontvankelijk. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het de afwijzing van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toelichting bij de aanvragen
3. Eiser 2 is de minderjarige zoon van eiser 1. Eiser 2 is eerder naar Nederland gekomen dan eiser 1. Eisers stellen beiden van Syrische nationaliteit te zijn. Eisers hebben op 28 juli 2023 internationale bescherming gekregen in Bulgarije.
De bestreden besluiten
4. De staatssecretaris heeft de aanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eisers al internationale bescherming genieten in Bulgarije. Volgens de staatssecretaris hebben eisers vanwege hun verblijfsvergunning een zodanige band met Bulgarije dat het voor hen redelijk is om naar Bulgarije te gaan. Deze band is bovendien sterker dan de band met Nederland. Eisers hebben niet aangetoond dat Bulgarije de internationaalrechtelijke verplichtingen niet nakomt. Hierdoor wordt de bijzonder hoge drempel uit het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie niet behaald. [1] Ook hebben eisers onvoldoende inspanningen verricht om hun rechten in Bulgarije te effectueren. Eisers kunnen de bescherming inroepen van de (hogere) autoriteiten of de daarvoor aangewezen instanties.
Hoorplicht
5. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden door eiser 2 niet te horen over zijn ervaringen in Bulgarije. Hierdoor is eiser 2 niet in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren naar voren te brengen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich, volgens eisers, dan ook ten onrechte op het standpunt dat eiser 2 er niet in is geslaagd om aan te tonen dat Bulgarije niet aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen voldoet.
6. De staatssecretaris heeft in het besluit op de aanvraag van eiser 2 niets over het horen gezegd, maar heeft hierover wel een standpunt ingenomen in het besluit op de aanvraag van eiser 1. Hierin staat dat eiser 2 niet is gehoord omdat eiser 1 zijn wettelijk vertegenwoordiger is. Vanaf het moment dat eiser 1 zich weer bij eiser 2 heeft gevoegd heeft eiser 1 de wettelijke verantwoordelijkheden als vader zijnde weer op zich genomen. Eiser 1 heeft de kans gehad om zijn bezwaren kenbaar te maken en heeft hierbij ook de bezwaren van eiser 2 naar voren kunnen brengen.
7. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten aanzien van eiser 2 de hoorplicht heeft geschonden. Het horen van minderjarigen is uiteengezet in artikel 3:45a, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Dit artikel bepaalt dat een alleenstaande minderjarige gehoord kan worden vanaf 6 jaar oud, maar een niet alleenstaande minderjarige pas vanaf 12 jaar oud. Vaststaat dat eiser 2 zelf niet is gehoord. De rechtbank stelt vast dat eiser 2 ten tijde van het gehoor van eiser 1 nog niet de leeftijd van 12 jaar had bereikt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het gehoor van eiser 1, eiser 2 niet meer als alleenstaand kan worden beschouwd. Immers had eiser 1 toen (ook) een asielaanvraag ingediend. Eiser 2 had daarom vanaf het moment van de aanvraag van eiser 1 niet (meer) zelfstandig kunnen worden gehoord. [2] De rechtbank is van oordeel dat aan eiser 1 onvoldoende kenbaar is gemaakt dat hij mede voor eiser 2 werd gehoord, waardoor hij zich er niet bewust van had hoeven zijn dat hij de belangen van eiser 1 naar voren moest brengen. Vanaf het voornemen was het voor eisers echter duidelijk dat de zaken werden samengevoegd. Om die reden had eiser 1 vanaf dat moment kunnen weten dat hij ook de belangen van eiser 2 naar voren moest brengen, wat hij in de zienswijze ook had kunnen doen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat eiser 2 niet in zijn belangen is geschaad en eiser 1 de belangen van eiser 2 naar voren heeft kunnen brengen, wat hij in de zienswijze en in beroep ook heeft gedaan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het zorgvuldigheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Bulgarije
8. Eisers betogen dat er ten opzichte van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. In dit kader voeren eisers het volgende aan. Een gedwongen terugkeer naar Bulgarije levert een schending op van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. Na de verlening van de verblijfsvergunningen van eisers werden zij uit de opvang gezet en moesten zij op straat slapen. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 26 april 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat er aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat er sprake is van systeemfouten in de opvangvoorzieningen in de zin van het arrest Jawo. [3] Om die reden heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris niet onverkort en zonder nadere motivering kan stellen dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In een andere uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 19 februari 2024 [4] heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris geen beroep kan doen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel zonder nader onderzoek te doen. In dit kader voeren eisers aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geoordeeld dat zij zich voor werk, zorg of onderdak tot de Bulgaarse autoriteiten kunnen wenden. Eiser wijst in dit verband op pagina 11 van het AIDA-rapport van 2022, waarin staat dat er opvangproblemen zijn in Bulgarije.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft namelijk bij uitspraak van 1 november 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van statushouders nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije mag uitgaan. [5] De Afdeling heeft het AIDA-rapport betrokken bij deze uitspraak. De Afdeling overwoog dat, hoewel de Bulgaarse autoriteiten nog steeds geen ondersteuning bij integratievoorzieningen verlenen aan statushouders en statushouders nog steeds het risico lopen om in een catch-22-situatie terecht te komen, waardoor zij moeilijk in aanmerking kunnen komen voor huisvesting, dit niet wegneemt dat NGO’s wel helpen bij het integreren. De Afdeling heeft verder overwogen dat deze omstandigheden niet maken dat statushouders structureel op grote schaal en voor langere periodes het risico lopen dat zij daadwerkelijk geen toegang hebben tot fundamentele behoeften zoals wonen, eten en zich wassen. Op basis hiervan kan daarom niet worden gezegd dat statushouders een reëel risico lopen op schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De situatie van de onzekerheid over een mogelijke catch-22-situatie en de gevolgen van het ‘zero integration policy’ is onvoldoende om de drempel van het arrest Ibrahim te halen. Dat eisers bij terugkeer terecht komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie hebben zij dan ook niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat van een statushouder mag worden verwacht dat hij zich tot de (hogere) autoriteiten wendt als hij problemen ondervindt bij het effectueren van zijn rechten als statushouder. [6] Dat is voor eisers niet anders. Niet is gebleken dat klagen voor eisers bij voorbaat zinloos is. Na de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft de Afdeling zich op 29 februari 2024 nogmaals op het standpunt gesteld dat er ten opzichte van Bulgarije kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele verklaringen van eisers zelf zijn onvoldoende onderbouwd om te kunnen stellen dat er niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Bulgarije.
8.2.
Als uitgangspunt geldt daarom dat de staatssecretaris ervan mag uitgaan dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen jegens eisers zal nakomen. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat Bulgarije ten aanzien van hen de verdragsverplichtingen niet naleeft en dat zij daardoor terechtkomen in een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie. Hierbij is van belang dat er een verschil moet worden gemaakt tussen statushouders en asielzoekers. Statushouders zitten in een andere situatie dan asielzoekers. Zij zijn in beginsel geen kwetsbare groep die speciale bescherming behoeft, omdat statushouders dezelfde rechten hebben als staatsburgers. Voor een statushouder geldt dat het enkele feit dat zijn economische positie bij terugkeer slechter zal zijn dan in de lidstaat waar hij thans verblijft, niet voldoende is om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM zal worden geschonden. Er is bij statushouders pas sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM wanneer een persoon, die volledig afhankelijk is van de steun van de staat, te maken heeft met “official indifference in a situation of serious deprivation or want incompatible with human dignity”. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018. [7]
Het belang van het kind
9. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van het kind. Eiser 2 heeft zijn belangen niet goed naar voren kunnen brengen, omdat hij niet is gehoord. Om die reden heeft de staatssecretaris de belangen van eiser 2 niet goed kunnen betrekken bij de besluitvorming, aldus eisers. De staatssecretaris heeft hierdoor, volgens eisers, ten onrechte verondersteld dat door hereniging met eiser 1 de belangen van eiser 2 het beste gediend worden.
9.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de belangen van eiser 2 zijn meegenomen in de besluitvorming. In dit verband stelt de staatssecretaris dat eiser 1 de wettelijk vertegenwoordiger is van eiser 2, waardoor het de verantwoordelijkheid van eiser 1 is om ook als dusdanig op te treden en de belangen van eiser 2 kenbaar te maken. In het verweerschrift gaat de staatssecretaris verder in op het belang van het kind. Het is, volgens de staatssecretaris, in het belang van eiser 2 om bij eiser 1 te verblijven en niet van hem gescheiden te worden. Ook hebben eisers in hun beroepsgronden niet geconcretiseerd waarom het in het belang van eiser 2 zou zijn om in Nederland te blijven en gescheiden te worden van eiser 1 die moet terugkeren naar Bulgarije. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de Bulgaarse autoriteiten, net als Nederland, gebonden zijn aan het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Er is niet gebleken dat de Bulgaarse autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet zijn nagekomen. De staatssecretaris concludeert dat het belang van het kind in deze zaken niet met zich meebrengt dat van niet-ontvankelijkverklaring had moeten worden afgezien.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uitgangspunt is dat een vreemdeling in beginsel terug moet keren naar het land waar hij internationale bescherming heeft gekregen. Enkel in het geval van bijzondere feiten en omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. [8] De rechtbank is ten aanzien van de door eisers op de zitting aangevoerde omstandigheden, zijnde de in Nederland verblijvende neven en het feit dat eiser 2 vooruit is gestuurd naar Nederland, van oordeel dat dit geen bijzondere feiten en omstandigheden zijn waarom van dit uitgangspunt moet worden afgezien. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat het om die reden in het belang van het kind is dat eiser 2 samen met eiser 1 terugkeert naar Bulgarije, omdat eisers daar internationale bescherming hebben gekregen. De rechtbank ziet steun voor haar oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2023.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond
.Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvragen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en de bestreden besluiten in stand blijft.
10.1.
Gelet op het in rechtsoverweging 7 geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep in zaaknummer NL24.6656. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-, met wegingsfactor 1).

Beslissing

- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Hof van Justitie 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219 (Ibrahim arrest).
2.Artikel 3.45a, eerste lid aanhef, onder a en b van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, 26 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6503.
4.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, 19 februari 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:849 (niet gepubliceerd).
5.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:2023:3967, onder 6 tot en met 6.7.
6.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967,onder 6.9.
7.ABRvS 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795.
8.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967 onder 7.1 en 7.2.